Gorbell | Henry
- Voornamen
Henry
- Leeftijd
19
- Geboortedatum
1925
- Datum overlijden
14-10-1944
- Servicenummer
14712419
- Rang
Private
- Regiment
Royal Norfolk Regiment, 1st Bn.
- Grafnummer
III. B. 5.

Biografie
Henry Gorbell (die bekend stond als Harry) sneuvelde in de strijd op 14 oktober 1944. Hij werd aanvankelijk begraven op de Venrayseweg Cemetery in Overloon en later op 14/5/1947 overgebracht naar Graf III. B. 5. op de Oorlogsbegraafplaats in Overloon. Hij was pas 19 jaar oud en soldaat in het 1ste Bataljon van het Royal Norfolk Regiment (dienstnummer 14712419). De inscriptie op zijn graf luidt: “Bij het ondergaan van de zon en in de morgen zullen we gedenken. Mama, papa & familie”.
Er is nog geen foto van Henry Gorbell gevonden. Als iemand die dit leest een foto van hem heeft of meer informatie over hem – of als u hierna fouten in zijn biografie ziet, verzoeken wij u vriendelijk contact met ons op te nemen.
Militaire carrière
Het is niet bekend wanneer Harry in dienst trad bij het 1e Bataljon van het Royal Norfolk Regiment, maar gezien zijn leeftijd zal dat waarschijnlijk rond 1943 zijn geweest.
Het bataljon landde op D-Day (6 juni 1944) op Sword Beach in Normandië. Het werd juni, juli en augustus ingezet in operaties in Normandië voordat het vanaf 17 augustus een langere rustperiode kreeg in Tinchebray, waar het ook versterkingen kreeg om de vele gesneuvelden en gewonden te vervangen.
In september trokken ze door Frankrijk en België en bereikten op 25 september Helmond in Nederland. Hier werden ze opgewacht door een uitgelaten menigte, terwijl ze nog steeds in gevecht waren met de vijand. B Company kreeg de taak toegewezen om de oostkant van Helmond te verdedigen, nadat ze van hogerhand te horen hadden gekregen dat de Duitsers die nacht een tegenaanval zouden plaatsen en ze waren erg bezorgd over hun verblijfplaats en gevechtsposities, schootsvelden enz..
Lt. GDH Dicks MC van B Coy vertelde later zijn verhaal. Hij herinnert zich na het controleren van de accommodatie voor het peloton:
”Ik draaide me om, om het huis te verlaten. Ik werd onmiddellijk belaagd door ongeveer 50 verpleegsters die erop stonden dat ik met hen meekwam naar het ziekenhuis aan de overkant om de gevangenen hun eerste blik op de bevrijding te gunnen. Ik had geen keus – ondanks de zorgen in mijn hoofd – ik werd aan elke arm over de weg gesleurd door een paar enthousiaste Nederlandse verpleegsters, gevolgd door minstens acht van de jongens die dezelfde aangename behandeling kregen. Het tafereel in het ziekenhuis van patiënten die met witte, zwakke handen zwaaiden naar een smerige, besmeurde en bewapende Britse onderofficier zou voor elke wetenschapper interessant zijn geweest.
Uiteindelijk ontsnapte ik aan de verpleegsters en toen moest ik de anderen die naar binnen waren gesleept eruit halen. Ik heb sindsdien vaak aan die groep jongens gedacht – hoe gelukkig ze op dat moment waren. Cariello (gedood op 1 maart), Halls (gedood op 14 oktober), Gorbell (gedood op 14 oktober), McMorrine (gewond op 14 oktober), Taylor (gewond op 16 oktober).”
Ze verlieten Helmond op 29 september, staken de Maas over bij Grave, via Heumen naar Maldens Vlak op 1 oktober. Hier verbleven ze tot 11 oktober, waarna ze naar Cuijk trokken en vervolgens naar St Anthonis en Oploo op 12 oktober.
De geallieerde opmars was gestopt bij Arnhem, maar in het oosten, in het gebied tot aan de rivier de Maas, bleef een grote weerstand achter en het was de bedoeling om in oktober 1944 naar het zuiden te trekken om het gebied tot aan Venray te ontruimen. Overloon, dat ten noorden van Venray ligt, werd op 13 oktober ingenomen en het 1ste Bataljon van het Norfolk Regiment bracht de nacht van de 13de door in de bossen rond Overloon. Het doel was om op de 14de zuidwaarts naar Venray te trekken, maar daarvoor moest een beek worden overgestoken die de Molenbeek heette. De vijand had echter over een afstand van 1000 meter vrij zicht op de Britse troepen toen ze de beschutting van het bos verlieten.
In mei 1945 schreef Lt. GDH Dicks MC een persoonlijk verslag van zijn ervaringen van die dag terwijl hij herstellende was van verwondingen die hij in maart 1945 opliep.
“De volgende morgen, 14 oktober 1944, ontvingen we onze orders voor de aanval. B Company zou één van de twee voorste compagnieën zijn met de ondankbare taak de vijand eerst te lokaliseren en te bestoken. Friar (Lt. D.B. Balsom) kreeg de taak het leidende peloton te zijn met Company HQ als volgende, dan mijn peloton en dan Ray’s (Lt. R. S. Hilton) peloton. Ray en ik zouden met Company HQ meereizen.
Het was onvermijdelijk dat we al snel onder vuur kwamen te liggen van de Duitse stellingen en het peloton van Friar leed verliezen. Iedereen zocht de diepe greppels aan weerszijden van de weg op en kroop voorzichtig naar voren. Ik heb een uitgesproken hekel aan kruipen, dus al snel begon ik te schuifelen op mijn handen en voeten, met mijn knieën van de grond. Resultaat – een kogel door mijn rugzak. Ik dook even ineen, maar al snel overwon mijn houding mijn voorzichtigheid en richtte ik mijn lichaam weer wat op. Resultaat – nog een kogel door mijn rugzak. Ik riskeerde maar geen derde mogelijkheid. Eric (Major, E.A. Cooper-Key MC, OC B Coy) en zijn strijdmakker stonden snel daarna op en maakten een pittige sprint naar Friar om informatie te krijgen en riepen ons toen op om orders te krijgen voor de aanval.
Het plan was dat Friar zou blijven waar hij was en de Duitsers onder schot zou houden. Ray en ik moesten ons aan weerszijden van de weg opstellen – Ray rechts en ik links.
Ik stelde me op achter een armoedige boerderij en ging toen de open vlakte in aan de linkerkant van de weg met twee secties in lijn volgens de gevechtsoefening met ongeveer 5 meter tussen elke man. Ik voelde me zo naakt als op de dag dat ik geboren werd.
We gingen stapvoets vooruit met de Churchill tank achter ons aan. Een spervuur opende en ik zag de traceerkogels door onze gelederen gaan en een slachtoffer vallen. Het was Halls, Bren schutter van de 8 Sectie – neergeschoten (zoals ik achteraf hoorde) door het hart. Hij was helemaal links van de sectie en het vuur kwam, merkte ik, van een overhangend bosje, links voor ons. De manschappen gingen automatisch naar de grond. Cpl. Smith haalde het Bren geweer van het lichaam van de dode soldaat; en L/Cpl. Grimble, de andere Bren schutter in de voorste gelederen, vuurde nog onophoudelijk verder hoewel ik het gevoel heb dat hij maar een vaag idee had vanuit welke richting het spervuur kwam.”
In plaats van tijd te verspillen met hem de exacte positie te vertellen, dook ik naar Eric en wees hem het gebied aan, informatie die hij onmiddellijk doorgaf aan de tankcommandant die het bos een flink salvo met zijn Besa machinegeweer gaf. Eric beval me ook om mijn peloton te handhaven waar het was terwijl hij Friar beval om door mijn peloton heen te trekken met ondersteunend vuur van onze Brens. Ons eerste doel was een dwarsweg die de codenaam ‘Cartwright’ had. Friar was ongeveer 150 meter voor me in dekking gegaan, dus Eric beval mijn peloton nogmaals naar voren te gaan om Friar te passeren en ‘Cartwright’ te bereiken. Toen ik echter Friar naderde, schreeuwde hij dat hij ‘Cartwright’ had bereikt en ik gaf mijn mannen daarom het bevel om ongeveer 70 meter voor hem in dekking te gaan en bracht verslag uit aan Eric.
Het was nu ongeveer 10.30 uur en we hadden ons doel bereikt. Mijn slachtoffers tot dan toe waren één dode (Halls), één gewonde (Hart – granaatscherf in het voorhoofd) en één “bomb-happy” (een soldaat die, nogal opmerkelijk, geestelijk was ingestort toen we voor het eerst onder vuur lagen).
(bomb happy: (Brits jargon) Een uitdrukking uit de Tweede Wereldoorlog om een staat van bijna-hysterie te beschrijven veroorzaakt door bombardementen, die vaak de vorm aannam van wilde uitzinnigheid.-red.)
Ik werd me er ineens van bewust dat er ongeveer 300 meter verderop een Duitse tank stond bij een brandende boerderij en dat die al verantwoordelijk was geweest voor het uitschakelen van al drie Churchills die lukraak door het landschap verspreid stonden. In dit stadium raakte Sgt. Parker een beetje uitgekeken op greppels en besloot rechtop te gaan zitten om te zien wat er gebeurde. Hij kreeg meteen twee kogels voor zijn zonde, één in de zij en één in de schouder, en de derde ketste net af op de rand van de blikken helm van Harry Blowing. Zelfs dit verstoorde zijn kalmte niet – hij raapte nonchalant zijn rugzak op die hij had afgedaan en liep in het volle zicht van de vijand de weg af op zoek naar het RAP.
Het artillerievuur begon toe te nemen en een vervloekte Nebelwerfer vuurde en schoot telkens granaten in onze nabijheid tussen de felle beschietingen van de Duitse tank door. Onze problemen werden vergroot door onze eigen artillerie die de tank probeerde uit te schakelen. Zoals gewoonlijk vielen sommige van onze granaten te kort of raakten de toppen van bomen vlak voor onze positie, met als onvermijdelijk gevolg dat er slachtoffers vielen onder onze eigen troepen.
Ik begon uit te kijken naar de uren van duisternis, maar de dag leek eindeloos. Rond 17.00 uur besloot Gorbell van sectie 8 zijn loopgraaf te verlaten om te plassen. Toen hij terug kroop, kreeg hij een kogel van een scherpschutter in zijn rug – en stierf binnen een minuut. Zijn laatste woorden waren typerend. ‘De klootzakken hebben me te pakken’ “.
In totaal werden die dag elf mannen van de Royal Norfolk’s gedood, waaronder Harry Gorbell. Het bataljon slaagde er op 16 oktober in de Molenbeek over te steken en Venray werd op de 18de ingenomen. Tussen 13 en 18 oktober leed het bataljon 43 dodelijke slachtoffers en bijna 200 gewonden en Overloon en Venray werden zwaar beschadigd.
Familieachtergrond
Harry was de zoon van George James Gorbell en Maud Gorbell (geboren Smith) uit Whitechapel, Londen.
George James Gorbell was de zoon van Samuel en Jane Gorbell. Samuel werd in 1849 geboren in St George in the East, Londen en Jane werd in 1850 geboren in Bethnal Green, Londen.
In 1901 woonden Samuel en Jane in 100, Pereira Street, Bethnal Green. Samuel werkte als vishandelaar. Bij hen woonden toen de kinderen Henry 1879, George 24/9/1883, Elizabeth 1886, Mary A. 1889 en William 1891. Allen waren geboren in de wijk Bethnal Green. Henry en George werkten als vissnijders en Elizabeth als papiersorteerder.
Er is weinig bekend over Maud Smith met wie George James Gorbell op 24/4/1905 in Bethnal Green trouwde, behalve dat ze op 20/11/1884 in Long Lane, Birmingham was geboren. Ze kregen de volgende dertien kinderen, de meesten geboren in Bethnal Green: George 27/6/1903, Emily 19/9/1905, James (bekend als Jim) 27/10/1906, William (bekend als Billy) 20/8/1908, Samuel (bekend als Sammy) 26/7/1910 (Whitechapel), Maud 15/7/1912 (Whitechapel), Rose Marie 24/6/1914, Joseph John (bekend als Joey) 4/8/1916, Alfred (bekend als Fred) 10/2/1919, Mary Elizabeth (bekend als Polly) 9/1/1921, Jane (bekend als Jinnie) 23/3/1922, Henry (bekend als Harry) 1925, John 1929.
In 1911 woonden George en Maud op 12 Holmes Avenue, Bethnal Green. Bij hen waren hun eerste vijf kinderen. Holmes Avenue lag vlakbij Periera Street waar George eerder had gewoond en was net ten noorden van waar Whitechapel Road en Mile End Road samenkomen in East End in Londen. George werkte als visconservenfabrikant. Naar verluidt werkte hij in visrokerijen op Billingsgate Market. Hij deed soms ook mee aan bokswedstrijden in de buurt.
George en Maud’s eerste kind, George, kreeg een afschuwelijk ongeluk in 1916 toen hij nog maar 13 jaar oud was. Hij werkte als scheepsleverancier voor groothandelaar in levensmiddelen Kealey Tongue, toen een kar over zijn been rolde waardoor hij eerst zijn voet verloor en daarna zijn been om gangreen te voorkomen.
George James Gorbell meldde zich op 1/12/1917 als soldaat bij het Royal Flying Corps (dienstnr. 298177). Het lijkt er echter op dat hij drie dagen later deserteerde. Zijn familie zegt dat hij en twee anderen wisten te ontsnappen terwijl ze wachtten om met de trein van Liverpool Street Station naar training te worden gebracht en vervolgens 8 maanden bij zigeuners woonden om niet gevangen te worden genomen. Hij was niet bang om te vechten, maar vroeg zich af waarom hij voor de koning zou vechten als de koning waarschijnlijk niet voor hem zou vechten – en hij had geen problemen met de paar Duitsers die hij in Londen kende. Op 1/4/1918 werd hij overgeplaatst naar de RAF als soldaat II – maar er werd ook opgemerkt dat hij zich pas op 22/9/1918 weer bij de RAF aansloot na zijn periode van desertie. Hij werd op 10/10/1918 berecht door de krijgsraad en veroordeeld tot 9 maanden voor desertie. Men denkt dat hij deze tijd in Brixton Prison doorbracht. Hij werd op 30/4/1920 ontslagen. Zijn militaire dossier gaf details over zijn huwelijk en de geboortes van zijn eerste negen kinderen.
In juni 1921 woonden George en Maud op 5, Holmes Avenue. George was visverwerker voor J. Brooks maar zat zonder werk. Bij hen waren hun eerste 10 kinderen. Ondanks het verlies van zijn been werkte de oudste jongen, George, nog steeds als uitpakker voor Kealey Tongue. Het oudste meisje, Emily, werkte als kleermakeres. De tweede oudste zoon, Jim, was hoefsmid voor Mr Watson.
Vanaf 1931 begonnen de kinderen van George en Maud te trouwen. Billy trouwde in 1931 met Charlotte Symes in Bethnal Green. Sammy trouwde in 1932 met Beatrice Wichard in Stepney. Daarna waren er vier huwelijken in 1938: Maud met Richard Shrosbree en Rose met Samuel J. Moffat, beide in Bethnal Green, Joey met Lucy L. Jones in Finsbury en Fred met Violet E. Mason in Stepney. Jim trouwde vervolgens met Lily Riches in Stepney in het voorjaar van 1939.
In september 1939 woonden George en Maud in 20 Harvey House, Bethnal Green. Dit was in Brady Street, net om de hoek van hun vorige huis in Holmes Avenue. George was nog steeds visboer. Alleen hun zes ongetrouwde kinderen waren aanwezig – George, Emily, Polly, Jinnie en vermoedelijk de twee jongsten, hoewel Harry zelf en John niet als zodanig werden genoemd. George werkte als magazijnmeester, Emily als kleermaker Perser, Polly als kleermaker en Jinnie als taartverpakker.
Op dat moment woonden Jim en Lily in Rhodeswell Road, Limehouse. Jim werkte als broodbakker en Lily als broekenmaakster. Billy en Charlotte woonden op 53 Blackwall Buildings, Tower Hamlets met hun eerste kind. Billy was een theemagazijnman. Sammy woonde in 17 Clifton Buildings, Shoreditch, hoewel zijn vrouw daar toen niet aanwezig was. Hij was een Solderer of Tin Cannisters. Maud en Richard Shrosbree woonden met hun eerste kind op 29 Squirries Street, Tower Hamlets. Richard was werfarbeider. Rose en Samuel Moffat woonden in 68 Corfield Street, Tower Hamlets. Samuel was brouwersknecht. Joey en Lucy woonden in 340 Kingsland Road, Kingsland, Hackney. Joey werkte als automobilist en Lucy als typiste. De meeste van deze locaties waren nog steeds in de buurt van waar ze waren opgegroeid.
Het lijkt erop dat hun zoon Alfred de eerste van de jongens was die in dienst ging, want hij diende vanaf 1939 bij de Royal Artillery (dienstnr. 957804). Het lijkt erop dat Violet in september van dat jaar Londen had verlaten en in het Holy Trinity Rectory Hostel of Evacuees, Nailsea, Somerset woonde, waarschijnlijk met hun eerste kind dat dat jaar was geboren.
De oudste zoon van George en Maud, George, trouwde in 1940 met Florence H. Smith in Bethnal Green.
East End van Londen had erg te lijden tijdens de Blitz in 1940-41. Van een familielid hebben we begrepen dat één kant van Brady Street werd geraakt, maar niet Harvey House. Blijkbaar weigerde Harry’s vader tijdens de Blitz naar een schuilkelder te gaan en bleef hij liever in zijn eigen huis.
Veel van Harry’s broers en zwagers dienden ook in de Tweede Wereldoorlog. George kon dat duidelijk niet vanwege zijn handicap. Jim had als bakker een gereserveerd beroep. Maar Billy diende bij de Royal Artillery; Sammy bij de Royal Navy en Maud’s man, Richard, ging naar Frankrijk op D-Day plus 3. Rose’s man, Samuel, had eerder in het Transport Corps gediend in WO1. Joey diende in het GHQ Liaison Regiment (bekend als Phantom) wat een speciale verkenningseenheid van het Britse leger was (één van de squadrons werd geleid door David Niven, de acteur). Een Casualty List laat echter ook zien dat J. J. Gorbell, een Rifleman bij de Rifle Brigade (dienstnr. 6917045) op 17/10/1944 gewond raakte in Noordwest-Europa.
Fred zat bij de Royal Artillery en diende tijdens de oorlog in een eenheid voor luchtafweer in Brightlinsea, Essex.
Polly Gorbell trouwde in 1942 in Bethnal Green met Edward J. Kinchin (Ted). Ook hij diende in de Royal Navy in WW2.
Jinnie, wiens adres nog steeds werd opgegeven als 20 Harvey House, Brady Street, die op dat moment als koekjesverpakker werkte, nam op 17/5/1944 dienst in het Landleger voor Vrouwen. Ze nam ontslag op 3/11/1944 op medische gronden. Ze trouwde later met George S. Ince in 1945 in Bethnal Green. Hij had in de Tweede Wereldoorlog in de Special Air Service en de Special Boat Service in de Egeïsche Zee gediend.
Helaas sneuvelde Harry Gorbell op 14/10/1944 bij Overloon. Hij was de enige van zijn broers of zwagers die sneuvelde. Zijn moeder, Maud, was er kapot van, net als de rest van de familie. Men denkt dat Harry haar lievelingszoon was. Ze was nog meer ontdaan toen haar jongste kind, John, in 1947, toen hij net 18 was, werd opgeroepen voor nationale dienst in Malaya.
Naar verluidt bezochten Harry’s zussen Polly en Maud zijn graf in Overloon rond 1946. Ze brachten een windmolen sigarettenhouder mee die jarenlang een ereplaats had in Polly’s huis met een foto van Sammy en Joey in hun uniformen erachter, maar geen foto van Harry. Misschien was het gewoon te schrijnend voor zijn ouders, broers en zussen om er een te laten zien.
Maud Gorbell overleed eind 1947, slechts drie jaar na de dood van Harry. Helaas stierf haar jongste zoon John in 1951 in Stepney, slechts 22 jaar oud.
Veel van Harry’s broers en zussen kregen meer kinderen, zowel tijdens de oorlog als daarna.
Zijn vader, George J. Gorbell, stierf in 1965 in Hackney district. Zijn broers en zussen overleden tussen 1970 en 2014. Velen van hen woonden nog steeds in East End in Londen, maar sommigen verhuisden verder weg naar Essex. Ze waren een hechte East End familie gebleven die zich het verlies van hun broer nog steeds herinnerde.
Bronnen en credits
Van de FindMyPast website: Burgerlijke en parochiële geboorte-, huwelijks- en overlijdensregisters; volkstelling in Engeland en registers uit 1939; kiezerslijsten; militaire registers
De website van het Royal Norfolk Regiment Museum
Informatie uit “Thank God and the Infantry – from D-Day to VE-Day with the 1st Battalion, the Royal Norfolk Regiment” door John Lincoln.
Hulp van Stephen Ince (neef van Harry) en Lee Dann (achterneef van Harry)
Research Elaine Gathercole