Skip to main content

Cartlidge Christopher William

Cartlidge | Christopher William

  • Voornamen

    Christopher William

  • Leeftijd

    25

  • Geboortedatum

    09-02-1919

  • Datum overlijden

    10-11-1944

  • Servicenummer

    1512146

  • Rang

    Gunner

  • Regiment

    Royal Artillery, 91 (5th Bn. The Argyll and Sutherland Highlanders) Anti-Tank Regt.

  • Grafnummer

    III. D. 7.

  • Christopher William Cartlidge

    Christopher William Cartlidge

    Christopher William Cartlidge

  • Graf Christopher William Cartlidge

    Graf Christopher William Cartlidge

    Graf Christopher William Cartlidge

Biografie

Christopher William Cartlidge is de zoon van John Thomas Cartlidge (1878) en Annie Young (1886). Zij trouwden op 22-11-1914 in Rugby, Warwickshire en krijgen 9 kinderen.
Christopher wordt geboren op 09-02-1919 in Long Lawford en is het 5de kind in de rij. De familie woonde in 5 The Green, Long Lawford, Rugby, Warwickshire. Long Lawford is een klein plaatsje bij Rugby in het Engelse graafschap Warwickshire. De plaats Rugby heeft zijn naam gegeven aan de sport rugby.
 
Drie kinderen uit het gezin zijn gestorven vóór hun 1ste verjaardag en een jonger broertje van Christopher is op 3-jarige leeftijd tijdens het spelen plotseling de weg opgerend en in botsing gekomen met een vrachtwagen. Een aantal dagen later is hij overleden in het ziekenhuis van Rugby. Christopher is dan 8 jaar oud.
 
Christopher was vrachtwagenchauffeur voordat hij zich melde bij het leger. Hij werd Gunner in het 91st (5th Bn. The Argyll & Sutherland Highlanders) Anti-Tank Regiment. Dit regiment diende onder het VIII Corps RA en had 4 batterijen: 144-145-146 en 344. Begin december 1944 is het Regiment “opgeheven”. Batterij 144 en 146 worden toegevoegd aan het 63st Anti-Tank Regiment (Batterijen: 249-250-251 en 252) en vervangen batterij 250 en 252. Batterij 145 en 344 worden samen met batterij 250 en 252 verplaatst naar Renaix (Ronse) in België.

Het 5e Bataljon A&S Highlanders landde in september 1939 als onderdeel van de BEF. Ze namen deel aan de evacuatie van Duinkerken in juni 1940. Na de terugtrekking uit Frankrijk werden ze omgevormd tot het 91st Anti Tank Regiment. Ze kwamen in actie en namen deel aan de landing in Normandië in juni 1944 en vochten in heel Noordwest-Europa tot aan de rivier de Elbe.

Omdat het 91st Anti Tank Regiment deel uitmaakte van VIII Corps vochten ze in een ondersteunende rol tijdens Operatie Market Garden op de oostflank van XXX Corps met XII Corps ten westen van XXX Corps, waarbij ze de Nederlandse steden Deurne en Helmond veroverden en deelnamen aan de opmars naar Venray en Venlo, waar deze laatste plaatsen eind oktober 1944 werden bevrijd.

Sambeekse Hei
Sambeekse Hei

Voor Christopher sloeg het noodlot toe op vrijdag 10-11-1944. In het oorlogsdagboek van het 91st Regiment, batterij 344 wordt beschreven hoe Christopher is gestorven. Van 5 tot 10 november 1944 wordt het gebied (bij benadering) bij de spoorlijn tussen Overloon, Stevensbeek, Sambeek en Vierlingsbeek beschreven. Tijdens het gidsen van een watertruck op 10 november wordt Christopher om ongeveer 12:00 uur in gebied 7536 (Sambeekse Heide) door scherp vijandelijk artillerievuur getroffen. Hij wordt begraven bij het Maria Regina Klooster te Stevensbeek. Christopher is een van de 17 gesneuvelde militairen die hier tijdelijk begraven waren.

In 1947 krijgt Christopher zijn definitieve graf op het Overloon British War Cemetery.
Ook wordt Christopher vermeld op het Long Lawford War Memorial. Een gedenkkruis uit de Eerste Wereldoorlog op het Long Lawford (St. John’s Chapel) kerkhof.

  • Ms Bouten visiting Christophers grave

    Anneke Bouten op bezoek bij Christophers graf (naam wordt nog bevestigd)

  • War Memorial Long Lawford

    War Memorial Long Lawford

  • War Memorial Christopher Cartlidge

    War Memorial Christopher Cartlidge

Bronnen en credits

Find my Past
Familielid Christopher
Rugby Advertiser 1-7-1927 (www.britishnewspaper.co.uk)
War Diary: 63 Anti-Tank Regiment, R.A. Army Form C.2118 TracesofWar.nl
War Diary: Unit 344/91(ArSH) A T Regt. Nov 1944 WW2Talk.com
War Memorials Online Reference WMO/214982  

Research familie H. de Bruin Boxmeer

Lees verder

Cooksey Regionald Arthur

Cooksey | Reginald Arthur

  • Voornamen

    Reginald Arthur

  • Leeftijd

    30

  • Geboortedatum

    1914

  • Datum overlijden

    12-10-1944

  • Servicenummer

    6028727

  • Rang

    Lance Corporal

  • Regiment

    Suffolk Regiment, 1st Bn.

  • Grafnummer

    II. E. 1.

Graf Reginald Arthur Cooksey

Graf Reginald Arthur Cooksey

Graf Reginald Arthur Cooksey

Biografie

Reginald Arthur Cooksey werd gedood op 12/10/1944 in Overloon op 30-jarige leeftijd. Hij werd aanvankelijk begraven op de begraafplaats bij Th.J. Janssen en later overgeplaatst naar de Overloon CWG Cemetery. Hij was korporaal in het 1ste Bataljon van het Suffolk Regiment (Servicenummer 6028727).

Familiegeschiedenis

Zijn ouders waren William John en Alice Cooksey uit Ashton, een buitenwijk in het zuidwesten van Bristol.

De vader van Reginald, William John Cooksey, werd in 1881 in Bristol geboren. In dat jaar woonde hij op 20, St Silas, wat vermoedelijk een wijk net ten oosten van het centrum van Bristol is. Zijn vader (Reginalds grootvader) die pottenbakker was, heette ook William John Cooksey en hij was in 1878 in Bristol getrouwd met Betsy Thomas. In 1891 woonde het gezin op 13, Bright Street, in een soortgelijke wijk van Bristol. In 1901 woonden ze daar nog steeds. Het lijkt erop dat ze de volgende vijf kinderen hadden, allemaal geboren in Bristol: William John 1881, Arthur 1882, Florence 1883, Maud 1886 en Ernest 1889. In 1901 was Reginalds vader William een pottenbakker in steengoed, dezelfde als zijn eigen vader, en Florence en Maud werkten in de sigarettenindustrie. Dit zou zijn bij WD & HO Wills die een lange geschiedenis hadden in het Bedminster gebied van Bristol. Arthur was niet aanwezig.

Reginalds moeder, Alice Jane Norley, werd in 1875 geboren als dochter van Josiah James Norley en Mary Emma Norley (geboren Spurway) die in 1873 in Axbridge, Somerset waren getrouwd. Haar vader kwam uit Langford, Somerset en haar moeder uit Bristol. In 1881 woonden ze in 2, Clement Street, wat weer vlakbij het centrum van Bristol was. Bij hen waren vier kinderen, waaronder Alice. James was bakker. In 1891 woonden ze in The Batch, Shirehampton met vijf van hun kinderen. Dit is een gebied ten noordwesten van Bristol in de buurt van de monding van de rivier de Avon. Ze blijken zeven kinderen te hebben gehad, als volgt: Frederick 1874, Alice Jane 1875, Albert 1878, Rosina Kate 1879, Minnie Florence 1882, William Arthur 1884 en Edith Mabel 1888. Frederick werd geboren in Somerset, Alice in Newport, Monmouthshire, de volgende drie in Bristol en William Arthur en Edith Mabel in Shirehampton, wat suggereert dat ze voor hun werk moesten verhuizen.

In 1891 woonden Frederick noch Albert nog thuis. In plaats daarvan woonden ze als kostgangers in wat werd omschreven als een Boys Home (Working) in Silver Street, Bristol, en werkten ze bij een cacao fabriek. De cacaofabriek zou Fry’s Chocolate Factory zijn geweest, die in Union Street stond. De reden waarom ze daar waren in plaats van thuis is niet bekend. In 1901 was Mary Emma Norley weduwe en woonde ze in Hampton Street 8, wat weer in het oosten van Bristol is. Dezelfde kinderen waren er nog steeds als in 1891. Alice was kok in de huishouding, Rosina en Edith waren chocoladeverpaksters, Minnie was sigarettenverpakster en William was briefpapierverpakker. In 1911 woonde Mary op 13 Hampton Street met haar zoon William Arthur (sigarettensnijder) en Edith Mabel (sigarettenverpakster) en een huurder. In 1921 woonde ze op zichzelf op hetzelfde adres. Ze stierf in 1928 in Bristol.

De vader van Reginald, William J Cooksey, trouwde in 1905 in Bristol met Alice Jane Norley. In 1906 werd er een kind geboren dat ook William John Cooksey heette, maar hij overleed in 1907. Ze gaven een tweede kind dat in 1908 werd geboren dezelfde naam.

In 1911 woonden de ouders van Reginald met hun eerste overlevende zoon, William, in 2 kamers op 4 Sturdon Road, Bristol. Dit is een wijk in het zuidwesten van Bristol op de grens van Aston en Bedminster. Reginalds vader was nog steeds een pottenbakker van aardewerk. De grootvader van Reginald stond echter vermeld als hoofd van een apart huishouden met 4 kamers op hetzelfde adres. Hij was nu weduwnaar omdat zijn vrouw in 1909 was overleden. Drie van zijn volwassen kinderen, Arthur, Florence en Ernest, waren nog bij hem. Arthur was arbeider/metselaar en Ernest was drukker. Florence werkte nog steeds in de tabaksfabriek. Zijn andere ongehuwde kind, Maud, was in 1902 overleden.

Reginald Arthur Cooksey zelf werd geboren op 5 augustus 1914 in Bristol.

In 1921 woonden Reginald en zijn broer William John nog steeds bij hun ouders in 3 kamers op wat werd weergegeven als 1 Sturdon Road in plaats van nr. 4. Zijn vader was nog steeds pottenbakker bij Price Powell & Co., een lang gevestigde aardewerkfabriek in St. Thomas’ Street, Bristol. Reginald’s tante Florence woonde echter weer alleen in 3 kamers op hetzelfde adres. Ze was nog steeds alleenstaand, 38 jaar oud en werkte als sigarettenmaakster, voorvrouw voor W D & H O Wills, tabaksfabrikanten. Reginalds grootvader was in 1916 in Bristol overleden.

Reginald’s moeder overleed in 1930 in Bristol en zijn tante Florence overleed op 6/6/1937 op 54-jarige leeftijd en nog steeds alleenstaand. Ze woonde nog steeds op Sturdon Road 1 ten tijde van haar dood en haar nalatenschap werd afgehandeld door haar neef, Reginalds broer.

In 1939 woonden Reginald en zijn broer nog steeds bij zijn inmiddels weduwnaar geworden vader op 1 Sturdon Road. Zijn vader werkte nog steeds als pottenbakker. Reginald was 26 en werkte als meubelstoffeerder en zijn broer was 31 en werkte als klerk bij een advocaat. De pottenbakkerij waar Reginald’s vader werkte werd op 24 november 1940 ernstig beschadigd door vijandelijke bombardementen en wist maar net te overleven als bedrijf. Uiteindelijk werd het bedrijf in 1961 gesloten nadat het was verhuisd naar Ashton Gate in Bristol.

Militaire carrière

Het is niet bekend wanneer Reginald zich aansloot bij het 1e Bataljon van het Suffolk Regiment.

Na de evacuatie van Duinkerken in mei 1940 bracht het 1e Bataljon van het Suffolk Regiment de volgende vier jaar door met trainen in het Verenigd Koninkrijk voor de invasie van Normandië in 1944, ook wel bekend als D-Day. Ze landden op 6 juni op Sword Beach en waren die dag betrokken bij de aanval op het Hillman Fort. Ze trokken verder door Frankrijk en België, met hevige gevechten die veel levens kostten bij Chateau de la Londe en bij Tinchebrai voordat ze in Nederland aankwamen, waar ze op 1 oktober Molenhoek bereikten, net onder Nijmegen.

Van daaruit draaiden ze om naar het zuiden, via Mook en Rijkevoort om bezet Overloon vanuit het noorden te naderen. Het doel was om Overloon aan te vallen en de vijandelijke heuvelrug ten westen van de Maas te zuiveren in wat bekend stond als Operatie Aintree. De aanval op Overloon werd vertraagd door hevige regen en zeer modderige omstandigheden tot de middag van 12 oktober. Het plan was dat het 1st Suffolk Regiment rechts zou aanvallen terwijl het 2nd Battalion van het East Yorkshire Regiment links verder zou gaan. Het bataljon bereikte die dag met succes een positie net ten zuidwesten van Overloon, maar met één officier en 9 mannen gedood (waaronder Reginald Arthur Cooksey) en nog eens 2 officieren en 55 mannen gewond. Overloon werd op 14 oktober met succes bevrijd, maar ten koste van veel mensenlevens.

De inscriptie op zijn graf luidt: “Ever Remembered, Dad, Will and Hilda”. Het is niet bekend wie Hilda was. Ze lijkt geen familie te zijn geweest en kan dus een vriendin zijn geweest. Er is geen bewijs dat hij ooit getrouwd is geweest.

Zijn vader, William John Cooksey, overleed in Bristol op 20/3/1949 op 69-jarige leeftijd. Hij woonde nog steeds op Sturdon Road 1. Zijn overlevende zoon, ook William John Cooksey, was nog steeds advocaatklerk en lijkt het testament van zijn vader te hebben beheerd. Een bericht in de Bristol Evening Post van zijn broer Arthur en zijn vrouw Elizabeth geeft aan dat hij “na veel lijden is overleden” en een ander bericht ter nagedachtenis aan zijn dood werd geplaatst door zijn andere broer Ernest en zijn vrouw Florence.

Beide ooms van Reginald (Arthur en Ernest) trouwden. Geen van beiden had zelf kinderen, maar Arthur’s vrouw Elizabeth had zeven kinderen bij haar eerste man, Thomas Albert Tucker, en Ernest’s vrouw, Florence, had één kind uit haar eerste huwelijk met George Harris.

Reginald’s broer, William John Cooksey, overleed op 10/7/1963 in Bristol. Hij woonde nog steeds op 1 Sturdon Road. Zijn nalatenschap werd beheerd door zijn oom Arthur, die wordt weergegeven als een gepensioneerde tabaksarbeider.

Nazaten van de Cooksey en Norley families die deze biografie lezen worden aangemoedigd om op zoek te gaan naar een foto van Reginald en contact op te nemen met onze stichting. Wij zouden graag een foto van hem plaatsen bij zijn graf en in zijn biografie hier op de website. 

Bronnen en credits

FindMyPast website: Burgerlijke en parochiële geboorte-, huwelijks- en overlijdensregisters; Engelse volkstelling en registers uit 1939; militaire registers, kieslijsten
Suffolk regiment oorlogsdagboek
Wikipedia en Friends of the Suffolk Regiment websites voor informatie over het regiment
Bristol Evening Post 22 en 23 maart 1949
Website over pottenbakkers en pottenbakkerijen in Bristol
Hulp van Long Ashton History Society en Bristol and Avon Family History Society

Research Iwan van Dijk en Elaine Gathercole

Lees verder

Brown Douglas Brodie

Brown | Douglas Brodie

  • Voornamen

    Douglas Brodie

  • Leeftijd

    25

  • Geboortedatum

    1919

  • Datum overlijden

    13-10-1944

  • Servicenummer

    281795

  • Rang

    Lieutenant

  • Regiment

    Bedfordshire and Hertfordshire Regiment,

  • Grafnummer

    III. D. 3.

  • Douglas Brodie Brown

    Douglas Brodie Brown

    Douglas Brodie Brown

  • Graf Douglas Brodie Brown

    Graf Douglas Brodie Brown

    Graf Douglas Brodie Brown

Biografie

Douglas Brodie Brown sneuvelde op 13 oktober 1944 bij Overloon. Hij was luitenant (dienstnr. 281795) bij het Bedfordshire and Hertfordshire Regiment maar was op het moment van zijn dood verbonden aan het Royal Warwickshire Regiment. Hij was 25 jaar oud. Hij werd aanvankelijk begraven bij het Maria Regina Klooster in Stevenbeek en op 22/5/1947 bijgezet op de Overloon CWG Cemetery.

Familiegeschiedenis

Douglas was de zoon van Rupert Kirby Brown en Norah Phyllis Brown uit Luton, Bedfordshire.

De vader van Douglas, Rupert Kirby Brown, was de zoon van Frederick John Brown en Ann Stenson Higgins die in 1878 in Luton waren getrouwd. Ze kregen zes kinderen, allemaal in Luton: Ethel M 20/7/1879, Richard Marks 14/8/1881, Harold Wiblen 18/3/1883, Rupert Kirby 10/10/1884, Mildred Alice 22/9/1886 en Gilbert 24/4/1889. In 1898 werd Rupert ingeschreven op de Bedford Grammar School, maar hij schijnt daar maar één jaar te zijn geweest. In 1891 werd Frederick beschreven als vrederechter en directeur van een ijzerfabriek, maar in 1901 werkte hij als commissionair voor een brandverzekeringskantoor. In deze jaren woonden ze in Holly House, Holly Street, Luton.

Helaas stierf Ruperts moeder, Annie Brown, op slechts 52-jarige leeftijd op 4/4/1910. Tegen die tijd woonden ze in 42 Ashburnham Road, Luton, en Frederick was daar nog steeds in 1921, hoewel tegen die tijd alleen zijn zoon Richard nog thuis was, die nu getrouwd was en daar woonde met zijn vrouw Doris en hun eerste kind. In 1911 werkte Frederick als handelsreiziger en in 1921, 70 jaar oud, als districtsagent voor de Belfast Ropework Company en brandverzekeraar voor de Phoenix and Royal Insurance Company. Frederick J Brown overleed in Luton in 1936, 85 jaar oud.

Douglas moeder, Norah Phyllis Brodie, was de dochter van William Thomas Brodie en Amelia Martha Fromings die op 13/5/1889 in Hornsey, Middlesex waren getrouwd. William was in 1866 in Ierland geboren uit een Schotse vader en Ierse moeder, maar het gezin was tussen 1877 en 1880 naar Islington verhuisd, waar William’s vader Groothandelaar en drukker was. In 1891 woonden William en Amelia op 65, Allerton Road, Stoke Newington, Hackney. Ze verhuisden ergens tussen 1894 en 1899 naar Hertfordshire. Ze kregen vier kinderen: Harold Sydney 8/12/1889, Douglas Blake 1892, Norah Phyllis 5/3/1894 en Arthur William 27/10/1899.

In 1901 woonde het gezin in Hillhead, St Catherines Estate, Hoddesdon, Ware in Hertfordshire. In 1911 waren ze weer verhuisd, naar Rathfarnham, Dunstable Road, Luton en in 1921 naar 21, Castle Street, Luton waar ze woonden met hun nog ongehuwde volwassen zoon Arthur en een bediende. Van 1891 tot 1911 werkte William als handelsreiziger, maar meer specifiek voor een papierfabriek in 1911 en in 1921 als papierhandelaar voor Chas. Brodie & Co Ltd, papierhandelaren in Church St. Luton. Dit was waarschijnlijk het bedrijf van zijn broer Charles dat hij mogelijk van hun vader had overgenomen.

Uncle Douglas Brown
Uncle Douglas Brown

Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 had gevolgen voor beide families, maar vooral voor de Brodies. Norah’s broer Douglas Blake Brodie stierf in Frankrijk op 26 mei 1915 nadat hij had deelgenomen aan wat in de Luton Reporter werd beschreven als “die gedenkwaardige aanval bij Givenchy”. Hij was korporaal in het 24ste Bataljon van het London Regiment. Hij wordt herdacht op het monument van Le Touquet in Frankrijk.

De broer van Douglas, Harold Sydney Brodie, was in 1908 bij het Territorial Army gegaan, maar was in 1911 naar Canada geëmigreerd. In juli 1915, na de dood van zijn broer, keerde hij terug om bij de Stafford Royal Field Artillery te dienen en overleefde de oorlog. Minstens twee van Rupert K. Brown’s broers, Richard en Gilbert, zaten ook in het leger in WO1.

Rupert Kirby Brown trouwde eind 1915 met Norah Phyllis Brodie.

Het lijkt erop dat Rupert was vrijgesteld van dienst in WO1. Hij was een van de twee partners in het hoedenmakersbedrijf Davis, Lyon and Co, 66 Old Bedford Road, Luton. In juli 1917 werd een zaak behandeld om te beslissen of beide partners vrijgesteld moesten worden van oorlogsdienst. Er werd besloten dat Rupert vrijgesteld was, maar dat zijn partner, Walter Lyon, in dienst moest. Ze protesteerden dat het een “harde klap was gezien de voorraden en bestellingen” maar de burgemeester zei dat het de unanieme beslissing van de rechtbank was en dat andere bedrijven volledig hadden moeten sluiten. Rupert woonde op dat moment in Biscot Road, Luton.

Douglas Brodie Brown was het eerste kind van Rupert en Norah, geboren begin 1919 en ongetwijfeld vernoemd naar zijn oom Douglas Brodie die in de Eerste Wereldoorlog was omgekomen. In september 1920 moest Rupert Brown naar de rechtbank om het bezit van zijn huurhuis in Biscot Road, Luton voor zes maanden te behouden. Een pas getrouwde soldaat die terugkeerde uit de oorlog had het huis gekocht en wilde er gaan wonen. De koper had Rupert een huis met drie slaapkamers in Kenilworth Road aangeboden, maar hij had de huidige vier slaapkamers nodig omdat hij een vrouw, een kind en een dienstmeisje had en zijn moeder, weduwe, werd uit huis geplaatst en zou binnenkort bij hem komen wonen. Hij mocht 6 maanden blijven. Rupert en Norah kregen een tweede kind, Philip Rupert Brodie Brown, op 28/5/1921. Het gezin woonde in 4, Kenilworth Road, Luton. Het gezin had een kraamverzorgster en nog een bediende.

In de jaren 1800 waren er meer dan 500 hoedenfabrikanten in Luton, waarvan de meesten strohoeden maakten. De industrie domineerde de stad zowel op industriële als op huishoudelijke schaal. Na WO1 ging de strohoedenindustrie achteruit, maar de vilthoedenindustrie nam zo toe dat de stad nog steeds 70 miljoen hoeden per jaar produceerde. Maar in de jaren 1930 had de machinebouw de hoeden vervangen als belangrijkste werkgever in de stad en WO2 leidde tot een verdere inkrimping.

Veel familieleden van Douglas waren op een bepaald moment betrokken bij deze industrie. In 1901 werkten zowel Rupert als zijn broer Harold als strohoedenassistent en in 1911 waren zij en Gilbert strohoedenfabrikanten. In 1911 werkte Douglas’ moeder Norah Brodie als assistente in hoedenmaken en in 1921 was haar broer Arthur handelsreiziger voor Chas. Clay & Sons Ltd, Hoedenhandelaren. Rupert was in 1921 nog steeds strohoedenfabrikant, maar in 1939 was hij van beroep veranderd. In 1921 werd zijn broer Richard ook beschreven als een fabrikant van dameshoeden en hoedenrenovatie in Old Bedford Road, Luton en in 1939 werkte Richard’s vrouw als een voorman hoedenbewerker, maar Robert was toen een planningsklerk voor ingenieurs. Zowel Harold als Gilbert bleven tot minstens 1939 werken als fabrikanten van stro- en vilthoeden. Harolds bedrijf was gevestigd op Melson Street 6 in Luton en dat van Gilbert was vlakbij op John Street.

Om terug te komen op Douglas Brodie Brown: in februari 1939 berichtten de Luton News and Bedfordshire Chronicle het volgende over Douglas, samen met zijn foto:

“Tentoonstellingsprijs voor Lutoniaan
De 19-jarige zoon van de heer Rupert K. Brown, 248 Dunstable Road, Luton, is onderscheiden met de Sir James Martin Memorial Exhibition van de Society of Incorporated Accountants and Auditors. De jaarlijkse toekenning van de tentoonstelling vond dinsdag plaats tijdens een vergadering van de Raad van de Society. Er wordt naar gestreden door kandidaten uit het hele land en de overzeese gebiedsdelen. De heer Brown is in dienst bij de heer A.T. Kings van de heren Keens, Shay en Keens en werkt sinds hij van school kwam op het kantoor van de firma in Londen. In december behaalde hij de 4e plaats, in het tussentijdse examen dat door de Society werd gehouden.

Fanatiek tafeltenniser
De heer Brown werd opgeleid aan St Gregory’s School, Luton, en later aan St Albans Grammar School, waar hij zijn schooldiploma behaalde. Hij is een fervent tafeltennisliefhebber en speelt regelmatig voor Atlanta in de Luton and District League. Samen met zijn broer, de heer PR Brown, won hij vorig jaar het dubbelkampioenschap in de tweede divisie. Hun vader, de heer Rupert Brown, was jarenlang secretaris van de Luton Amateur Football Club en staat goed bekend in plaatselijke sportkringen.”

In september 1939 woonden Rupert en Norah Brown op 248 Dunstable Road, Luton, maar Rupert was nu een voorman van een controlekamer in een vliegtuigfabriek. Bij hen woonden hun zoon Phillip die werkte als inspecteur van metalen vliegtuigonderdelen en Rupert’s moeder, weduwe Amelia. Douglas Brodie Brown was niet aanwezig. Het is mogelijk dat hij zich toen al bij het Bedfordshire and Hertfordshire Regiment had aangesloten.

Militaire carrière

Het volgende uittreksel uit een overlijdensbericht voor Douglas in de St Albans’ Grammar School Journal van het voorjaar van 1945 geeft wat informatie over Douglas’ tijd op school en daarna en over zijn militaire vorderingen:

“Hij zat op school van 1931 tot 1935. Hij slaagde voor het schoolexamen met een vrijstelling, zat in de cast van The Rivals en was assistent-bibliothecaris en lid van het Albanië Comité. Hij zat in de zesde klas toen hij vertrok. We weten dat hij van zijn school hield en er erg trots op was.

Toen hij ons verliet, ging hij bij een accountantskantoor werken en slaagde cum laude voor het Intermediate Examination van de Society of Incorporated Accountants and Auditors. Hij kreeg de Sir James Martin Memorial Exhibition omdat hij de meest veelbelovende kandidaat was.

Hij ging voor de oorlog bij de Territorials en werd na verloop van tijd gemobiliseerd. Hij had de eer de jongste RQMS in het leger te zijn, hij was nog geen 21 toen hij tot deze rang werd bevorderd. Hij werd in juni 1943 in dienst genomen en in december van datzelfde jaar werd hij luitenant. In juli 1944 ging hij met zijn regiment, de Bedfordshire and Hertfordshires, naar het buitenland, maar hij was verbonden aan het Royal Warwickshire Regiment toen hij stierf. Zijn oom, DB Brodie, sneuvelde in de laatste oorlog en zijn naam staat op het oorlogsmonument van de school.”

Het Bedfordshire and Hertfordshire Regiment werd uitgebreid voor de duur van WO2. Het 1e Bataljon diende in het midden en verre oosten. Het 2e Bataljon diende in Frankrijk in 1939/40 en vanaf 1942 in Noord-Afrika, Italië en Griekenland. Andere bataljons werden tijdens de oorlog opgericht en werden voornamelijk gebruikt om de andere bataljons van het regiment te voorzien van getrainde infanteristen of voor thuisverdediging. Als we zijn overlijdensbericht lezen, is het onwaarschijnlijk dat hij voor juli 1944 naar het buitenland ging en dus waarschijnlijk tegen die tijd verbonden was aan het Royal Warwickshire Regiment. Het maakte deel uit van de 185e Infanterie Brigade die vervolgens werd opgenomen in de 3e Infanterie Divisie die op D-Day op 6 juni 1944 landde met de eerste aanval op de Normandische stranden. Het vocht vanaf de Slag om Caen en de uitbraak uit Normandië tot aan de oversteek van de Rijn. Vanaf D-Day tot het einde van de oorlog verloor het bataljon 286 officieren en manschappen die in de strijd sneuvelden, met nog eens bijna 1.000 gewonden, vermisten of uitputtingsverschijnselen in alle rangen.

Het bataljon kwam Nederland binnen bij Asten op 22 september 1944. Dit is ten oosten van Eindhoven. Op 1 oktober trokken ze vandaar noordoostwaarts naar Malden dat tussen Nijmegen en de rivier de Maas ligt. Het plan was een offensief in oostelijke richting naar het Reichswald maar op 9 oktober werd dit idee opgegeven vanwege de sterke Duitse dreiging voor de rechterflank van de Britse corridor bij Venlo en Venray. 

Het bataljon werd met andere regimenten omgeleid om deze dreiging weg te nemen, dus op 12 oktober waren ze naar de buurt van Wanroy getrokken, een dorp ten zuiden van de Maas en net ten noorden van Overloon. Ze namen het over van de 8ste Infanterie Brigade die naar beneden trok om Overloon aan te vallen en te veroveren, maar ze waren niet in staat geweest om door de bossen ten zuiden ervan op te rukken zoals was gehoopt. Op de 13de kreeg de 185ste Brigade het bevel om deze bossen te ontruimen. Het bataljon verplaatste zich naar een positie op slechts 500 yds ten noordwesten van Overloon met als doel, samen met het 2e bataljon van de King’s Shropshire Light Infantry, de bossen vrij te maken en vervolgens het 1e Norfolk Bataljon door te laten en op te rukken naar Venray.

De aanval begon om 12.35 uur maar kwam meteen onder zwaar vuur van vijandelijke mortieren en artillerie, maar aanvankelijk geen tegenstand van kleine wapens. De leidende compagnieën maakten goede vooruitgang, op de voet gevolgd door de compagnieën in reserve. De ‘C’ compagnie kreeg toen te maken met tegenstand van kleine wapens in de dichte bossen ongeveer halverwege het doel en de voortgang werd erg traag. De ‘A’ compagnie kon echter zonder veel problemen door het bos komen, maar kwam toen onder zwaar vuur te liggen van kleine wapens en één of twee Duitse tanks of zelfrijdende kanonnen toen ze in het open terrein ten zuiden van het bos kwamen. Het bataljon bereikte uiteindelijk zijn doel maar er werd besloten dat het te laat was voor het 1ste Norfolk Bataljon om door te stoten tot de volgende dag. Het Oorlogsdagboek meldt dat de slachtoffers tijdens de gevechten van deze dag als volgt waren: – Gesneuveld – Lt. DB Brown en twee andere rangen; gewond – Lt. HTC Merryweather en achttien andere rangen.

Het overlijdensbericht van Douglas op school vermeldt zijn dood als volgt:
“Luitenant DB Brown sneuvelde in actie in Noordwest-Europa in oktober 1944. Eén van zijn mannen was geraakt en toen hij hem te hulp schoot, werd hij zelf geraakt. Zijn commandant schreef: “Hij stierf heel dapper. Hij was een zeer efficiënte officier, geliefd bij iedereen. We rouwden allemaal om zijn verlies”.

In zijn testament stond dat zijn adres nog steeds dat van zijn ouders was, 248 Dunstable Road Luton. Zijn nalatenschap werd beheerd door zijn vader Rupert Kirby Brown die nu werd omschreven als ambtenaar.

De grootmoeder van Douglas, Amelia Martha Brodie, stierf op 24 maart 1944 op 79-jarige leeftijd, dus vóór de dood van haar kleinzoon. Haar adres was 248 Dunstable Road, Luton en haar testament werd beheerd door haar oudste zoon, Harold Sydney Brodie, Aardappelhandelaar. Naar verluidt was hij na WO1 naar Darlington verhuisd.

De vader van Douglas, Rupert Kirby Brown, stierf op 9/12/1973 in Luton. Hij woonde toen op 26 Malzeard Road, Luton. Zijn moeder, Norah Phyllis Brown, overleed in 1983 op hetzelfde adres.

Voor de broer van Douglas, Philip Rupert Brodie Brown, kon geen huwelijk met zekerheid worden gevonden, maar hij overleed op 18/6/1999 in Luton.

Bronnen en credits

FindMyPast website: Burgerlijke en parochiële geboorte-, huwelijks- en overlijdensregisters; Engelse volkstelling en registers uit 1939; kiezerslijsten; militaire registers
Forces War Records voor informatie over oorlogsgegevens van verschillende familieleden.
Oorlogssporen website voor Royal Warwickshire Regiment oorlogsdagboeken 
Geschiedenis van Warwickshire
Wikipedia voor informatie over regimenten 
Bedfordshire Family History Society voor toegang tot de Albanese lente 1945 – St. Albans’ Grammar School Journal
Uit het Britse krantenarchief via FindMyPast:
Luton Times & Adverteerder 11 okt 1878, 29 okt 1915
Bedfordshire Adverteerder en Luton Times 8 apr 1910
Luton Reporter 23 augustus 1915, 30 juli 1917, 28 september 1920
Luton News en Bedfordshire Chronicle 02 februari 1939
Luton Borough Council Luton Hat Trail folder
Luton Cultuur Trust website

Research Elaine Gathercole en Iwan van Dijk

  

Lees verder

Morris Arthur

Morris | Arthur

  • Voornamen

    Arthur

  • Leeftijd

    34

  • Geboortedatum

    1910

  • Datum overlijden

    28-10-1944

  • Servicenummer

    4030806

  • Rang

    Private

  • Regiment

    King’s Shropshire Light Infantry, 2nd Bn.

  • Grafnummer

    III. D. 14.

Graf Arthur Morris

Graf Arthur Morris

Graf Arthur Morris

Biografie

Arthur Morris sneuvelde op 28 oktober 1944 in Venray. Hij was soldaat in het 2de Bataljon van de King’s Shropshire Light Infantry (dienstnr. 4030806). Hij werd aanvankelijk begraven in het Maria Regina Klooster, Stevensbeek en later overgebracht naar de Overloon CWG Cemetery.

Familiegeschiedenis

Arthur werd op 13 april 1910 geboren in Quoisley, Marbury bij Whitchurch op de grens van Cheshire/Shropshire. Zijn ouders waren Tommy en Alice Morris. Hij werd aanvankelijk Arthur Morris Barlow genoemd, omdat hij een maand of twee voordat zijn ouders trouwden geboren was.

Tommy was de zoon van Hugh en Ellen Morris (geboren Brookes) die in 1882 waren getrouwd. Hugh was landarbeider en in 1891 woonden ze in Moreton Wood, Moreton Say in Shropshire, net ten westen van Market Drayton en ten zuidoosten van Whitchurch. In 1901 en 1911 waren ze op dezelfde locatie. Ze schijnen maar liefst 16 kinderen te hebben gehad, als volgt: James Brooks 1877, Emily 1878; Lizzie J 1880; Nelly 1884; Tommy 1885; Cecil Ernest 1886/8, Betsy 1887, Minnie 1888/9, Hugh 1890, Frank 1891/2, Harry 1892/3, Alice Hockenhull 1894, Rhoda 1896, John Clarence 1898, Ivy 1900 en mogelijk ook Robert 1913 die in 1914 overleed. Het eerste kind kreeg de naam John Brookes omdat hij buitenechtelijk was geboren, maar de volgende twee lijken ook buitenechtelijk te zijn geboren maar kregen de naam Morris. De meeste kinderen werden geboren in Moreton. Degenen die voor 1888 geboren waren, waren in 1901 het huis uit en in 1911 waren er nog maar vier thuis. In 1901 woonde Tommy als boerenknecht in het huishouden van Thomas Higgins, een boer ook in Moreton Wood, samen met de rest van de familie Higgins en vier andere bedienden.

Arthur’s moeder, Alice, was de dochter van Robert en Alice Barlow (geboren Croxon) die op 25/1/1878 in Marbury waren getrouwd. Robert was landarbeider en in 1881 woonden ze in Norbury, net ten noorden van Marbury. In 1891 woonden ze in Quoisley, Marbury en daar waren ze ook in 1891 en daarna. Ze kregen de volgende kinderen, allemaal in Marbury: Ann 1879, Lizzie 1881, Randle 1883, Robert 1885 en Alice 1887. Een andere jongen genaamd Jessie Croxon, geboren in 1871 was echter bij hen in 1881, beschreven als hun zoon maar geboren ver voor hun huwelijk. In 1901 woonde Robert nog steeds in Quoisley, maar hij was nu weduwnaar en zijn dochters Annie en Alice woonden bij hem.

Tommy Morris (25 jaar) trouwde met Alice Barlow (23 jaar) op 2 juni 1910 in Marbury. Tommy woonde toen in Calverhall, net ten noorden van Moreton Wood, terwijl Alice in Quoisley woonde.

In 1911 woonden Thomas, Alice en Arthur bij Alice’ vader, Robert Barlow, die weduwnaar was, in Quoisley. Tommy werkte als voerman op een boerderij.

Op 14/12/1915, tijdens WO1, werd Tommy Morris ingelijfd bij het Royal Army Service Corps als paardenmenner. Dit was de eenheid die verantwoordelijk was voor de bevoorrading van het Britse leger. Door zijn slechte gezichtsvermogen was hij niet geschikt voor de infanterie. Zijn werkgever, boer JW Hitchen uit Quoisley, had hem de volgende referentie gegeven: “Ik heb Tommy Morris altijd stabiel gevonden en een goede ruiter als menner.” Hij vertrok op 3/3/1916 naar Frankrijk op de Marguerite.

Hij mocht voor een periode van juni tot oktober 1917 naar huis, waarschijnlijk vanwege ziekte, want hij bracht 22 dagen in het ziekenhuis door met een reumatische schouder en been. Hij mocht in november 1918 voor 2 weken met verlof naar huis en werd uiteindelijk op 20 maart 1919 gedemobiliseerd. Hij kreeg de Britse Oorlogsmedaille en de Overwinningsmedaille. Een officier beschreef zijn karakter als “een heel fatsoenlijke rustige man, maar niet intelligent en geen idee om iets te doen. Erg gewillig.” Hij schijnt maar één keer in de problemen te zijn gekomen toen hij in april 1917 3 dagen zware dienst kreeg omdat hij een vies harnas droeg tijdens het paraderen tijdens de dienst.

In 1921 woonden Tommy, Alice en Arthur in hun eigen huis, nog steeds in Quoisley, Marbury. Tommy was weer aan het werk gegaan als landarbeider, nog steeds voor JW Hitchen. Ze hadden maar één kind, Arthur. In 1926 waren ze er nog, maar in 1929 woonden Tommy en Alice in Tower Cottage Wirswall, een klein gehucht tussen Whitchurch en Quoisley. Men denkt dat ze rond 1931 weer verhuisd waren naar Broughall, net ten oosten van Whitchurch.

Militaire carrière

Het lijkt er echter op dat hun zoon Arthur zich in 1930 aansloot bij het 1e Bataljon van de King’s Shropshire Light Infantry en in India diende, want hij werd onderscheiden met de India General Service Medal en de gesp voor de North West Frontier 1930-31. Deze laatste werd toegekend voor dienst tijdens de Red Shirt en Afridi opstanden aan de North-West Frontier tussen 23 april 1930 en 22 maart 1931. Terwijl de Afridi-opstand een traditionele stammenopstand aan de grens was, was de Red Shirt-opstand voornamelijk politiek van aard, geïnspireerd door de Indiase onafhankelijkheidsbeweging die zich in de rest van Brits-India ontvouwde.

Het 1e Bataljon was betrokken als onderdeel van de oorspronkelijke Britse Expeditiemacht die naar Frankrijk werd gestuurd bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en werd geëvacueerd uit Duinkerken. Op een gegeven moment werd Arthur echter overgeplaatst van het eerste naar het tweede bataljon.

Het 2e bataljon begon de oorlog in Jamaica, met een compagnie die werd gedetacheerd naar het Bermuda garnizoen. Het bataljon zou zich uiteindelijk aansluiten bij de 185e Infanterie Brigade, die bestond uit het 2e Bataljon, Royal Warwickshire Regiment en het 1e Bataljon, Royal Norfolk Regiment. De brigade was oorspronkelijk ingedeeld bij de 79th Armoured Division, maar werd in april 1943 overgeplaatst naar de 3rd British Infantry Division, toen deze divisie zich voorbereidde op de invasie van Sicilië, totdat het werd vervangen door de 1st Canadian Infantry Division.

Het bataljon nam deel aan de D-Day landingen van Operatie Overlord, waar ze er niet in slaagden het D-Day doel Caen te veroveren vanwege de aanwezigheid van de 21ste Panzerdivision. Het 2de Bataljon vocht in de Normandische Campagne en Operatie Market Garden en de rest van de Noordwest-Europese Campagne met het Britse Tweede Leger.

Op 8 oktober 1944 bevond het 2e Bataljon van de King’s Shropshire Light Infantry zich in Mook, aan de oostelijke oever van de rivier de Maas, ten zuiden van Nijmegen en ten noorden van Overloon. Het doel was om de vijand in het oosten aan te vallen, maar de sterkte van de vijand in het Reichwald Forset was te sterk, dus werd het plan gewijzigd om naar het zuiden te trekken om Overloon en Venray in te nemen en bij Venlo de Maas over te steken. Het bataljon zakte daarom af naar Oeffelt en vervolgens naar Rijkevoort, waar het op de 12de aankwam. Op de 13de slaagden ze in een aanval op de bossen ten zuiden van Overloon en bereikten de voorste rand ervan, maar met het verlies van twee officieren en 17 andere slachtoffers. Ze bleven daar de volgende twee dagen. Op de 16de kreeg het bataljon de opdracht om bossen ten noordoosten van Venray vrij te maken en te houden. De aanval werd echter ernstig bemoeilijkt door problemen bij het oversteken van de Molenbeek. Ze moesten zich ’s nachts ingraven in open velden die ontmijnd waren. Het regende stortregens en ze leden slachtoffers door zwaar mortiervuur en door mijnen. Ondanks aanzienlijk vijandelijk vuur bereikten ze de volgende dag hun doel maar leden 50 slachtoffers.

Op 20 oktober werd het bataljon afgelost door de Royal Ulster Rifles en rustte uit in de buurt van het gehucht Rouw ten noordoosten van Overloon. Ze bleven daar tot 26 oktober toen ze terugkeerden naar Venray om het East Yorkshire Regiment af te lossen. Op de 27ste kregen ze vijandelijke beschietingen en mortiervuur te verduren zonder dat er slachtoffers vielen. Op de 28ste waren er echter enkele beschietingen van voorste compagnieën die resulteerden in 5 slachtoffers in Y Company, waaronder Arthur Morris.

Arthur wordt herdacht op het herdenkingskruis in Ash, even ten zuidoosten van Whitchurch en in de buurt van de plaatsen waar hij en zijn familie hun leven hadden doorgebracht.

Arthur’s moeder, Alice Morris, stierf in 1941 in Broughall op 54-jarige leeftijd, vóór haar zoon. Het volgende bericht verscheen toen in de Whitchurch Herald:

“Broughall
Overlijden van Mrs A Morris – Op 13 maart overleed Mrs Alice Morris in Broughall op de leeftijd van 54 jaar. Ze kwam oorspronkelijk uit Marbury, woonde de laatste tien jaar in Broughall en was geïnteresseerd in de Mothers Union en het Women’s Institute. Ze wordt overleefd door haar man en een zoon. De begrafenis vond zaterdag plaats op de Whitchurch Burial Ground en werd geleid door dominee LRW Pratt. Tot de rouwenden behoorden de heer T Morris (weduwnaar); mevrouw Barlow (tante); de heer Morris, Ash (zwager); de heer Harold Morris, de heer en mevrouw Alfred Barlow (neven en nichten); mevrouw Barlow (schoonzus); de heer en mevrouw J Morris, Dark Lane; de heer en mevrouw Stockton (neven); mevrouw Smith, Catterall Lane; de heer Wycherley Quoisley”.

Zijn vader, Tommy Morris, stierf in 1953 op 68-jarige leeftijd, opnieuw in Broughall. Ze zijn beiden begraven op Whitchurch Cemetery met als vorig adres 6 Brookstones, Broughall.

Bronnen en credits

FindMyPast website: Burgerlijke en parochiële geboorte-, huwelijks- en overlijdensakten; volkstelling in Engeland en registers uit 1939; militaire registers, kiezerslijsten; Tommy Morris’ dienstboekje uit WO1.
Oorlogsarchieven van de strijdkrachten
Whitchurch Museum and Archives voor hulp met gegevens uit de Whitchurch Herald, informatie over de begraafplaats van Whitchurch, familieonderzoek en het lokaliseren van familieleden.

2nd Battalion King’s Shropshire Light Infantry Regiment Oorlogsdagboeken van de website Traces of War
Andere informatie over King’s Own Shropshire Light Infantry van Wikipedia en de websites van het National Army Museum
Informatie over de 1930-31 gebeurtenissen in India van de Families In British India Society (FIBIS) website 

Research Iwan van Dijk and Elaine Gathercole

Lees verder

Ranyard Charles William

Ranyard | Charles William

  • Voornamen

    Charles William

  • Leeftijd

    26

  • Geboortedatum

    1918

  • Datum overlijden

    12-10-1944

  • Servicenummer

    4350904

  • Rang

    Lance Corporal

  • Regiment

    Suffolk Regiment, 1st Bn.

  • Grafnummer

    IV. D. 6.

  • Charles William Ranyard

    Charles William Ranyard

    Charles William Ranyard

  • Graf Charles William Ranyard

    Graf Charles William Ranyard

    Graf Charles William Ranyard

Biografie

Charles William Ranyard stierf op 12 oktober 1944. Hij was 26 jaar oud en was een Lance Corporal in het 1st Battalion van het Suffolk Regiment (Service No. 4350904). Hij werd aanvankelijk begraven aan de Bossenhoekweg in Overloon en herbegraven op de Oorlogsgravenbegraafplaats Overloon.

Het 1st Battalion van het Suffolk Regiment was gestationeerd in Devonport als onderdeel van de 8th Infantry Brigade, 3rd Infantry Division en diende van eind 1939 tot mei 1940 bij de British Expeditionary Force (BEF) in Frankrijk. De divisie stond onder bevel van generaal-majoor Bernard Montgomery. Samen met de rest van de BEF werd het in 1940 geëvacueerd uit Duinkerken. De volgende vier jaar werden doorgebracht met trainen in het Verenigd Koninkrijk voor de invasie van Normandië in 1944, ook wel bekend als D-Day op 6 juni.

Het 1ste Bataljon, onder bevel van luitenant-kolonel Richard E. Goodwin, landde op Sword Beach en was betrokken bij de aanval op en de inname van het Hillman Fort op D-Day zelf. Ze bleven verder trekken door Frankrijk en België, inclusief zware gevechten die veel levens kostten bij Chateau de la Londe en bij Tinchebrai voordat ze in Nederland aankwamen en op 1 oktober Molenhoek bereikten, net onder Nijmegen. Van daaruit draaiden ze om naar het zuiden, via Mook en Rijkevoort om bezet Overloon vanuit het noorden te naderen. Het doel was om Overloon aan te vallen en de vijandelijke salient ten westen van de Maas te zuiveren in wat bekend stond als Operatie Aintree.

De aanval op Overloon werd vertraagd door hevige regen en zeer modderige omstandigheden tot de middag van 12 oktober. Het plan was dat het 1st Suffolk Regiment rechts zou aanvallen terwijl het 2nd Battalion van het East Yorkshire Regiment links verder zou gaan. Bij die aanval op die dag werden één officier en 9 mannen van het 1ste Bataljon van het Suffolk Regiment gedood, waaronder Charles William Ranyard, en nog eens 2 officieren en 55 mannen raakten gewond. Overloon werd op 14 oktober met succes bevrijd, maar ten koste van veel mensenlevens.

Familiegeschiedenis

Charles werd in 1918 geboren in het kleine dorpje Welton le Wold, tussen Market Rasen en Louth in Lincolnshire als zoon van Ernest en Annie Ranyard.

Ernest Ranyard was in 1906 getrouwd met Annie Rushby in het district Louth in Lincolnshire. Beiden waren geboren in 1884. Ze kwamen allebei uit lang gevestigde boerenfamilies in Lincolnshire, hoewel hun families vaak verhuisden om werk te vinden. Ernest en Annie kregen de volgende kinderen: George Ernest 1909, Cyril Ephraim 1911, Herbert Dennis 1913, Jack 1915, Charles William 1918, Ida M 1920 en Ronald Arthur 1923.

Ten minste tot 1921 leek het gezin regelmatig te verhuizen tussen kleine boerendorpjes in of net ten westen van de Lincolnshire Wolds rond Louth. Ernest werkte meestal als koeienhoeder. Ernest stierf in 1928 in het Horncastle district van Lincolnshire, slechts 44 jaar oud. Hij werd begraven in St German’s Church in Ranby. Charles zou toen net 10 jaar oud zijn en Annie bleef achter met zes kinderen tussen de 5 en 19 jaar oud.

Waarschijnlijk woonde het gezin al in Bleasby Moor in Legsby tegen de tijd dat Ernest stierf, want Tom Ranyard (de zoon van George Ernest Ranyard en dus de neef van Charles William Ranyard) geeft aan dat Ernest voorman was op Dring’s Farm, Bleasby House, Legsby. Legsby is een klein dorp net ten zuidoosten van Market Rasen. Ze waren daar zeker in 1936 toen Ernest en Annie’s 13 jaar oude zoon Ronald overleed, want hij ligt begraven in St Thomas’ Church in Legsby. Hij gelooft dat de meeste familieleden ooit in de landbouw werkten bij de Drings. Bleasby Moor was een klein gehucht net ten zuiden van Legsby en verschillende van de huizen waren eigendom van de familie Dring om hun arbeiders te huisvesten.

In september 1939 woonde Annie in Bleasby Moor met Jack en Ida, beiden nog vrijgezel. Jack werd beschreven als een dierverzorger en Ida was een betaalde huishoudelijke hulp. In hetzelfde gebied woonde George die nu werd omschreven als Cowman en getrouwd was met zijn twee kinderen, hoewel zijn vrouw op dat moment niet aanwezig was. Cyril (meestal Sid genoemd) en zijn vrouw Alice woonden vlakbij in Legsby zelf.

Het kan zijn dat Charles in 1937 verhuisd was uit Legsby om als boerenknecht te gaan werken in Harrington aan de zuidkant van de Wolds, want het is mogelijk dat hij degene was die dat jaar in Driby op het matje geroepen werd voor rijden zonder rijbewijs, het ontbreken van een geluiddemper op een motor, het gebruik van een onverzekerde motor en het gebruik van een motor zonder rijbewijs. Blijkbaar had zijn vriend, Edward Bellamy, hem toestemming gegeven om zijn motorfiets te gebruiken, ook al was het rijbewijs het jaar daarvoor verlopen en had hij de verzekering van de vorige eigenaar nog niet overgeschreven. Charles vertelde de agent die hem betrapte “Ik ben gewoon een ritje aan het maken. Mijn vriend heeft hem me geleend. Ik leer het alleen maar. Ik ga er in het voorjaar een kopen”. Toen Bellamy werd gevraagd waarom de demper was verwijderd, zei hij “Ik dacht dat de motor beter klonk zonder” – wat voor gelach zorgde in de rechtszaal. Ze kregen allebei een boete van £2 en een rijontzegging van 12 maanden.

In september 1939 leken Charles en Herbert niet meer in Legsby te wonen. Herbert trouwde in de zomer van 1939 met zijn vrouw Phyllis Harris in York, maar in september woonde ze weer bij haar ouders Septimus en Alice Harris in Lissington, een kilometer of wat van Bleasby Moor. Volgens Tom Ranyard was Herbert ook in actieve dienst in WO2, dus misschien had hij zich al aangemeld. De enige Charles Ranyard die rond de juiste tijd werd geboren en in het register van september 1939 kon worden gevonden, was een Charles W Ranyard (met een geboortedatum van 31/5/1918) die als metselaar werkte in Beverley in de East Riding of Yorkshire en in het huishouden woonde van George en Olive Saywell op 37 Cherry Tree Lane. George was ook een metselaar, slechts 5 jaar ouder dan Charles. Of dit is dezelfde Charles William Ranyard uit Lincolnshire (die misschien Herbert is gevolgd in het metselen), of misschien had hij zich toen ook al samen met Herbert aangemeld.

Tom Ranyard kan zich nog net herinneren dat hij Charles ontmoette toen ze allebei op bezoek waren bij Toms grootmoeder (Charles’ moeder) Annie Ranyard en haar zoon Jack in Bleasby Moor toen Charles met verlof thuis was. Hij heeft een vage herinnering dat hij misschien een Matchless motorfiets had, wat suggereert dat hij zijn eerdere ambitie om een motorfiets te bezitten heeft waargemaakt.

Terwijl Herbert de oorlog overleefde, stierf Charles helaas in Overloon in 1944. Hij wordt herdacht op het oorlogsmonument op de lynchpoort van St Thomas’ Church in Legsby.

Annie en Jack en zijn vrouw Betty bleven tot hun dood samenwonen in Legsby. Annie stierf in 1968, 84 jaar oud, en ligt begraven in St Thomas’ in Legsby.

War memorial St Thomas Church Legsby
War memorial St Thomas Church Legsby

War memorial Charles William Lanyard
War memorial Charles William Ranyard

Bronnen en credits

FindMyPast website: Burgerlijke en parochiële geboorte-, huwelijks- en overlijdensregisters; Engelse volkstelling en registers uit 1939; militaire registers, kieslijsten
Suffolk Regiment Oorlogsdagboek
Wikipedia en Friends of the Suffolk Regiment websites voor informatie over het regiment
Stamford Mercury via het Britse krantenarchief Artikel van 16 april 1937
Foto en hulp van Tom Ranyard (de neef van Charles William Ranyard) en zijn zoon Simon

https://www.tracesofwar.com/sights/82706/War-Memorial-St-Thomas-Church.htm

Research Elaine Gathercole

Lees verder

Stone John

Stone | John

  • Voornamen

    John

  • Leeftijd

    25

  • Geboortedatum

    31-07-1919

  • Datum overlijden

    14-10-1944

  • Servicenummer

    4804695

  • Rang

    Private

  • Regiment

    Lincolnshire Regiment, 2nd Bn.

  • Grafnummer

    I. B. 8.

  • Private John Stone

    Private John Stone

    Private John Stone

  • Graf John Stone

    Graf John Stone

    Graf John Stone

Biografie

John Stone werd gedood op 14 oktober 1944 bij Overloon. Hij was 25 jaar oud en soldaat in het 2de Bataljon van het Lincolnshire Regiment (dienstnr. 4804695). Hij werd aanvankelijk begraven op de De Kleffen Cemetery in Overloon en later overgeplaatst naar de huidige Overloon War Cemetery.

John Stone werd op 31 juli 1919 geboren als zoon van John en Hannah Elizabeth Stone (meisjesnaam Rushton) in Cauldon Lowe in de parochie Cotton bij Leek en Stoke on Trent in Staffordshire. John’s ouders waren in dezelfde parochie geboren op respectievelijk 24 mei 1889 en 13 april 1891 en waren in 1911 getrouwd. Ze kregen 9 kinderen als volgt, allemaal in dezelfde parochie: Annie 1911, Alice 1914, Hetty 1916, John 1919, Norman 1923, Joyce 1925, Cyril 1928, Margaret B 1932 en Sheila 1937. Cyril overleed in 1932, slechts 3 jaar oud.

In 1921 woonde het gezin met Annie, Alice, Hetty en John op 7, New Houses Cauldon Lowe. John’s vader werd beschreven als een kalksteengroevewerker die werkte voor de North Staffordshire Railway Company die eigenaar was van de steengroeven in Cauldon Lowe. In het begin van de 18e eeuw waren er een aantal kleine kalksteengroeves in dit gebied. De winning werd echter veel gemakkelijker door de aanleg van het Cauldon Canal in 1778. Toen de vraag naar en de productie van kalksteen toenam, werden er tussen 1832 en 1903 drie afzonderlijke huisvestingsplannen voor steengroevearbeiders gebouwd, die samen 52 huizen opleverden. De eerste hiervan in 1832 was Newhouses – bestaande uit 12 huizen met de achterkant tegen elkaar. In 1905 werd een nieuwe groeve geopend. In 1917 was de vraag naar kalksteen zo groot dat steenhouwers die in het leger dienden naar de steengroeven konden terugkeren. Tijdens de Grote Depressie nam de activiteit in de steengroeven af en in 1931 sloten twee oorspronkelijke steengroeven hun deuren. Italiaanse en Duitse krijgsgevangenen werden tijdens WO2 in de steengroeven gebruikt. De steengroeven bestaan vandaag de dag nog steeds, evenals een recentere cementfabriek.

In 1939 woonden John en Hannah nog steeds in Cauldon Lowe. John werd beschreven als een Limestone Quarrier Loader. Hun zoon John was 18 en werd beschreven als een Silica Works Labourer. Zijn zus, Margaret B Stone, geboren op 15 augustus 1932, was ook aanwezig, net als twee andere naamloze kinderen, waarschijnlijk Norman geboren in 1923 of Joyce geboren in 1925 en Sheila geboren in 1937. Annie, Alice en Hetty waren allemaal getrouwd en woonden in nabijgelegen steden en dorpen.

Een krantenartikel in een plaatselijke krant over John’s dood gaf als volgt inzicht in zijn leven:
“Hij werd opgeleid aan de Cauldon Lowe C.E. [Church of England] School en werd na het verlaten van de school lid van de Old Scholar’s Club. Hij werkte voor kapitein Unwin, V.C., bij de Tallymoor Silica Works en bleef daar tot hij in december 1939 bij het leger ging. Al zijn legertraining had hij in Engeland gedaan en op 6 juni ging hij met de invasietroepen mee naar Frankrijk. Hij was een goede allround sportman en vond gemakkelijk een plaats in het plaatselijke voetbalteam (Cauldon Lowe F.C.) in de Leek and Moorland League. Hij had een geniale inborst en was erg populair bij collega’s, teamgenoten en legermaatjes en zijn vele vrienden in het district betreuren zijn overlijden ten zeerste. Zijn ouders hebben veel berichten van medeleven ontvangen sinds het tragische nieuws bekend werd.”

Hetzelfde artikel geeft aan dat hij een gediplomeerd seiner was, maar ten tijde van zijn dood bij de infanterie diende. Dit kan betekenen dat hij aanvankelijk bij het Royal Corps of Signals zat, maar op een gegeven moment werd overgeplaatst naar het 2e Bataljon van het Lincolnshire Regiment. Het bataljon nam deel aan de landingen op D-Day in juni 1944. Het bataljon was daarna de hele campagne in Normandië betrokken bij Operatie Charnwood, Operatie Goodwood en de rest van de campagne in Noordwest-Europa tot de Dag van de Overwinning in Europa in mei 1945.

Op 19 augustus schreef John de volgende brief aan zijn getrouwde zus Alice, schijnbaar vanuit ergens in Frankrijk, wat nogal aangrijpend is gezien zijn dood slechts 2 maanden later:

“Lieve Alice

Ik schrijf je een paar regels in de hoop dat jullie allemaal in goede gezondheid verkeren. Ik kan je niet zo vaak schrijven als ik zou willen, omdat ik zoveel brieven moet schrijven dat ik het niet kan bijhouden en zoals je weet moet ik om de paar dagen naar huis schrijven, anders denken ze vast dat het ergste is gebeurd. Ik hoop dat ze je thuis laten weten hoe het met me gaat, maar je hoeft je geen zorgen te maken want ik denk dat het ergste achter de rug is. Zoals je kunt horen op de radio en lezen in de kranten, hebben we ze op de vlucht. We hebben de achtervolging voorlopig opgegeven. Het is te heet om het lang vol te houden. We doen het nu rustig aan en slapen op veren bedden. Het eten is goed, beter zelfs dan in Engeland. Het is een vreselijke oorlog, maar ik denk dat we tot nu toe meer gelachen hebben dan anders.

Ze mopperen in Engeland, maar als ze hadden gezien wat wij de afgelopen twee dagen hebben gezien, zouden ze zich realiseren hoe egoïstisch ze zijn. De burgers komen terug met de weinige bezittingen die ze bij elkaar hadden kunnen sprokkelen voordat ze moesten vertrekken, stromen van hen, met paard en wagen, fietsen, kruiwagens, koeien aan touwen, kleine kinderen die vies en hongerig zijn, en misschien vinden ze hun huis wel gesloopt, in ieder geval hebben de moffen alles van waarde meegenomen. Je kunt je er geen voorstelling van maken en ik weet zeker dat ze het in Engeland gewoon niet zouden pikken. Ik hoop dat de volgende keer dat ik schrijf, in Parijs zal zijn of verder, maar mijn grootste hoop is dat ik niet veel brieven meer hoef te schrijven vanaf hier. In dit tempo zullen we allemaal snel weer thuis zijn, met het geluk dat we tot nu toe hebben gehad.
Ik schrijf nu naar Hetty, dus ik moet nu afsluiten,
Liefs voor jullie allemaal, John, xxxxxx xxxxxx”.

Uit deze brief is bekend dat John in D Company van het regiment zat dat geleid werd door majoor Edward Dawson.

Op 9 oktober 1944 bevond het bataljon zich in Haps, net ten zuiden van Nijmegen in Nederland en ten noorden van Overloon. Het zou de komende dagen deelnemen aan Operatie Aintree met als doel Overloon in het zuiden in te nemen en vervolgens Venray om uiteindelijk een Duits bruggenhoofd aan de Maas bij Venlo uit te schakelen. Ze kregen het bevel om op de 11de zuidwaarts te trekken naar St Anthonis, maar dit werd uitgesteld tot de 12de vanwege het slechte weer. De verplaatsing werd op de 12de voltooid en op de 13de trokken ze iets verder naar het westen, maar met één gesneuvelde en drie gewonden.

Op de 14de, de dag waarop John stierf, was het plan dat B Company door een bos geleid zou worden dat in handen was van de Royal Ulster Rifles naar de voorkant, vanwaar ze een verkenning zouden uitvoeren om te controleren of een beek begaanbaar was en of de noordoostelijke hoek van een bos in het zuiden in handen van de vijand was. De gidsen waren echter laat en de tocht door het bos verliep langzamer dan verwacht, dus de verkenning ging niet door. Om 7u.30 begon de compagnie zuidwaarts op te rukken uit het bos. Maar voordat de compagnie 100 yards verder was, opende de vijand het vuur vanaf een spoor ongeveer 100 yds verder. De opmars werd voortgezet, maar kwam zo zwaar onder vuur te liggen met zoveel slachtoffers dat de compagniescommandant het bevel gaf zich terug te trekken naar de positie van de Royal Ulster Rifles. Op dat moment waren één luitenant en 34 andere rangen gedood of gewond. Na een verkenning door de compagniescommandanten werd besloten om 15.30 uur een aanval in te zetten met de D en A compagnieën voorop. Men had de vijand zien bewegen in het gebied van de beek voor het bos. Men dacht dat de vijand die het doel van het bataljon bezette waarschijnlijk een compagnie sterk was. Meteen toen de aanvallende troepen in het open veld kwamen, werden ze blootgesteld aan intens artillerie- en mortiervuur, maar ze gingen gestaag door om hun doel te bereiken. Tijdens deze actie leed het bataljon zeer zware verliezen waaronder vier officieren die gedood werden en nog eens vier die gewond raakten. Eén van de gesneuvelde officieren was majoor Dawson die het bevel voerde over “D” Compagnie.

John’s ouders werden aanvankelijk van zijn dood op de hoogte gebracht door een brief die ze ontvingen van één van zijn vrienden, soldaat I Spridgens. Deze luidt als volgt:

“Geachte heer & mevrouw Stone

Hierbij deel ik u mee dat John in de strijd is gesneuveld. Het was zijn wens dat ik het jullie zo snel mogelijk zou vertellen als er iets met hem zou gebeuren, omdat ik weet hoe lang het duurt voordat informatie via officiële bronnen binnenkomt.

Hij was op zaterdagmiddag 14 oktober op pad met de majoor die het bevel voerde over D Company toen een granaat bijna tussen hen in terecht moet zijn gekomen.

Ik wil mijn diepste medeleven betuigen. Hij was niet alleen mijn beste vriend; de beste maat die ik ooit heb gehad, maar hij was ook erg populair in het hele bataljon.

Ik moet nu afsluiten als u me wilt excuseren,
Resterend
Hoogachtend
I Spridgens”

John’s familie heeft begrepen dat hij niet veel dagen na zijn dood met verlof zou gaan. De oorlogsdagboeken laten zien dat het de rest van oktober een stuk rustiger was in het regiment.

Het krantenartikel waarin zijn dood werd aangekondigd vermeldde ook dat zijn jongere broer Norman bij de Fleet Air Arm diende. Norman overleefde de oorlog en kreeg zijn eigen gezin.

Een ander krantenartikel gaf details over een herdenkingsdienst die op 12 november 1944 voor hem werd gehouden:

“Cauldon Lowe: Op zondagmiddag werd in de parochiekerk een herdenkingsdienst gehouden voor soldaat John Stone, van Newhouses, Cauldon Lowe, die in oktober in Noordwest-Europa in actie sneuvelde. De grote waardering voor soldaat Stone was te merken aan de grote opkomst van de Waterhouses afdeling van het Britse Legioen, collega’s, schoolvrienden en buren. De dienst die werd geleid door de vicaris (Rev. J. Beresford Smith), bevatte de favoriete liederen van de overledene en mevrouw Thacker zat aan het orgel. Tijdens zijn toespraak betuigde de dominee zijn medeleven met de nabestaanden en sprak hij de hoop uit dat het land na het einde van de vijandelijkheden sterk en goed bewapend zou blijven, zodat herhaling van agressie voorkomen zou worden.”

John’s jongste zus Sheila, die pas 7 was toen hij stierf, herinnert zich dat ze gevraagd werd om een broche met zwarte diamanten te dragen ter nagedachtenis aan hem, nadat zijn ouders van zijn dood hoorden.

John Stone Senior stierf in 1952 op 63-jarige leeftijd in de parochie, terwijl Hannah er in 1970 op 79-jarige leeftijd overleed.

In 2014 werd in Cauldon Lowe een oorlogsmonument opgericht ter nagedachtenis aan John en andere mannen die in beide wereldoorlogen stierven.

Memorial-at-Cauldon-Lowe
Memorial at Cauldon Lowe

Memorial-at-Cauldon-Lowe-Close-Up
Memorial at Cauldon Lowe Close-Up

Bronnen en credits

FindMyPast website: Burgerlijke en parochiële geboorte-, huwelijks- en overlijdensregisters; Engelse volkstelling en registers uit 1939; kiezerslijsten; militaire registers.
Militaire gegevens van de website ForcesWarRecords
Foto’s, persoonlijke brieven en krantenknipsels van Sheila Higton (zus van John) en Dawn Brown (zijn nicht).
Oorlogsdagboeken van het Lincolnshire Regiment via de website van Oorlogssporen
Cotton Parish Council Website – informatie over de geschiedenis van Cauldon Lowe
Wikipedia – informatie over het Lincolnshire Regiment

Research Elaine Gathercole

Lees verder

volg ons op

e-mail: overloonwarchronicles@gmail.com
correspondentieadres:
Holthesedijk 2 a, 5825JG Overloon

Kvk nummer: 83346422
Banknummer: NL04 RBRB 8835 3869 69
t.n.v. Stichting Overloon War Chronicles
BIC / SWIFT code  RBRBNL21

©2021 Overloon War Chronicles