Echtgenoot van Kay Cluett uit Barnstaple, North Devon Ellacombe, Torquay, Devon.
Soldaat Cluett maakte deel uit van de King’s Own Scottish Borderers, 1st Bn., die vanaf 13 oktober 1944 ingezet werden in de bossen rondom Overloon, richting Merselo en een verbitterde strijd voerden tegen de Duitse Fallschirmjäger. De strijd wordt bemoeilijkt door de vele “Schu-minen” en de goed getrainde scherpschutters die zich overal verscholen hadden.
Nadat ook Venray bevrijd wordt, slaat op 19 oktober 1944 het noodlot voor soldaat Cluett toe: terwijl hij zich vrijwillig aanbiedt om de post te gaan halen, wordt hij dodelijk in het hoofd getroffen door een Duitse scherpschutter.
William John Cluett werd begraven op het tijdelijke kerkhof nabij A. van de Wijst. In mei 1947 werd hij herbegraven op Overloon War Cemetery.
William-John-Cluett-in-uniform
William-John-Cluett-in-uniform
Marriage-William-and-Kay-Cluett
Marriage-William-and-Kay-Cluett
Bronnen en credits
Mevr. N. van de Bogaard uit Vierlingsbeek, Steven Crane, Mark Roberts (familie van Kay) en Leo Janssen.
Son of Leonard Charles en Lillian Watts from Cardiff. Husband of Megan Noreen Watts from Cardiff.
Thomas James Watts served with 246 Field Coy. Bryan Guy, explained as a witness several decades later:
“It was at the time that we first encountered a new type of German Anti-tank mine, we called “Riegl”-mines. A long, sandy coloured boxed with enormous power. In this corner of Overloon, hundreds of these mines had been lifted and stacked everywhere, in ditches, on top of the ground, all over the place.”
“While we were there, enemy fire was coming down on us. It was very dangerous, the place was infested with mines. An officer told us to wait for a reliable man who would try to take this new mine apart, because we had no idea if they were booby trapped or had any ‘anti handling devices’.”
“After talking the matter over for a while, the officer and me went off with my motor-bike. After a couple of seconds, from behind us there was a huge explosion. We immediately dragged the bike round and set off back, only to find that all the mines had blown up and everyone with it.”
“We do not know if Sgt. Watts and Sgt. Rees decided to investigate the mines themselves, or if (more likely) they had been hit with a mortar bomb that had set off all the mines. When we arrived they were all dead, and all had been killed instantaneously.”
“Death often comes quickly and unexpectedly. Our friends that we had been talking to minutes before, had gone.”
Thomas James Watts was temporary buried at fam. Steeghs Hazenbroekscheweg, Vierlingsbeek. In May 1947 he was reburied at Overloon War Cemetery.
Sources and credits
Bryan Guy (WWII-veteran, died in 2019), BBC News (article 29 april 2002) and Oscar Huisman.
Zoon van Leonard Charles en Lillian Watts uit Cardiff. Echtgenoot van Megan Noreen Watts uit Cardiff.
Thomas James Watts diende in de 246 Field Coy. als serjeant. Bryan Guy, verklaart als getuige enkele decennia later over het drama wat Sgt. Watts trof:
“Het gebeurde op het moment dat we voor het eerst kennismaakte met een nieuw type Duitse Anti-tank mijn, die we “Riegel”-mijn noemden.” Een langwerpige, zandkleurige doos met een enorme kracht. In deze hoek van Overloon, waren honderden van deze mijnen opgegraven en lagen overal opgestapeld. In de loopgraven en zelfs ook op de grond.
Terwijl we daar stonden, daalde het vijandelijke geschut over ons heen. Het was erg gevaarlijk, want de plek was bezaaid met deze mijnen. Een officier beval ons om te wachten op een betrouwbare mijnexpert, die zou proberen om deze mijn te demonteren, omdat we niet wisten of ze gemanipuleerd waren, of hoe ze te ontmantelen.
Nadat we er een tijdje over hadden staan praten, vertrokken de officier en ik op mijn motor. Enkele seconden na ons vertrek, hoorden we achter ons een enorme explosie. Onmiddellijk keerden we de motor en reden we terug naar de groep waar we constateerden dat alle mijnen ontploft waren, inclusief iedereen die erbij stond.
We weten niet of Sgt. Watts en Sgt. Rees hadden besloten om de mijnen zelf te gaan onderzoeken, of dat (wat eerder aannemelijk is) een mortierinslag de stapel mijnen heeft laten ontploffen.
Guy: “Toen we aankwamen bleken ze allemaal op slag gedood door de enorme ontploffing. De dood komt vaak snel en onverwacht. Onze vrienden, waar we enkele minuten daarvoor nog mee hadden staan praten, waren er niet meer.”
Thomas James Watts werd tijdelijk begraven bij fam. Steeghs Hazenbroekscheweg, Vierlingsbeek. In mei 1947 werd hij herbegraven op Overloon War Cemetery.
Het is zeer aannemelijk, gezien de beschrijving in het oorlogsdagboek van de 14e en het ooggetuigenverslag van veteraan en pelotonslid Bryan Guy op een aantal fora, dat bij dit ongeluk St Rees, St Watts en Lt Barnard om het leven kwamen.
Gedicht door Bryan Guy
Opgedragen aan al die jonge mannen die nooit thuiskwamen. Van de velden van Normandië breng ik veel herinneringen terug. Ik laat veel vrienden achter, waaronder Jack Barnard, Edward Rees en Thomas Watts.
Les Fleurs de Normandie.
On Norman soil, they fought and died. Now young men’s graves in rows abound. In Mother Earth’s arms, now sanctified, The fragrant flowers of our youth are found. And yet, to rise again, as in a distant song. Small voices that call, in dead of night. Fleeting figures only in our dreams belong. Alas, they fade, in dawn’s bright light. I see them yet, a sad, forgotten throng. Shadowed, lost faces, marching on. Over dusty roads, and high golden corn. The call of long lost friends are borne. We must not forget, the flowers of our days, Lest they lay unquiet, in numbered graves. For we lived, and loved, and life was sweet. Still yet, for us, awaits our last retreat.
Flowers of our youth, now long since past. Our sweet autumn days are fading fast. We, who are left, flowered in our prime. Enjoyed golden moments, on borrowed time. Remember our friends, who passed this way. For all our tomorrow’s, they gave their today’s, On Utah and Omaha, Juno, Sword and Gold. Oh! Dear Lord! See that they grow not old. Brian Guy. June 1944/2010
Bronnen en credits
Bryan Guy (WWII-veteraan, overleden 2019), BBC News (article 29 april 2002) en Oscar Huisman.
Son of Willis Graham Harris and Rosalie Irene Harris Euclid Ave. Pembroke, Bermuda
On october 19th 1944, The parents of private Warren James Harris received an unofficial message that their son could be killed on october 7th, during a fighting patrol in the neighbourhood of Haps.
Due to the long distance and difficult communication between Bermuda and the battlefield in Overloon, it took till november 10th for Lt-col. Astwood, officer of the Bermuda Volunteer Rifle Corps was able to sent an offical letter to confirm the loss of Warren James Harris.
In the attached letter Lt. Smith wrote : “I was with private Harris when this youngman was killed.” We were on a fighting patrol together.” Private Harris had been with the Regiment for a short while an was the first Bermudian “to get it”. It happened so fast that he didn’t suffer.”We were all very sad he was killed while he was such a short period with us.”
Private Warren James Harris was temporary buried in the center of Haps. Smith: “He has a nice little grave with bricks and flowers and a cross showing his number, rank, name, regiment and the date killed..”
In 1947 private Warren James Harris was reburied at Overloon War Cemetery next to 4 other Bermudians who were killed in action on october 14th between Overloon and Merselo.
Sources and credits
Bermudaanse kranten uit 1944 van Seán Pòl Ó Creachmhaoil, Bermuda (voormalig korporaal van het Bermuda Regiment, 1992 tot 1997)
Zoon van Willis Graham Harris en Rosalie Irene Harris Euclid Ave. Pembroke, Bermuda. Warren had 2 zussen, Beatrice Harris, getrouwd met Frederick Wall en Muriel Harris. Ook had hij een broer, E.G. “Dick” Harris, waarschijnlijk Edward G. “Dick” Harris.
Royal Gazette schreef het volgende artikel omstreeks 1990
“Beatrice Harris Wall was een 13-jarig meisje in het begin van mei 1944, toen ze met haar moeder en vader naar de dokken in Front Street liep om haar broer Warren uit te zwaaien naar de oorlog. Ze is thuisgekomen uit Canada voor een bezoek en wilde deelnemen aan de Remembrance Day-dienst om haar respect te betuigen aan haar broer en alle anderen die hun leven verloren in de oorlogen, maar een zware verkoudheid hield haar thuis.
“Ik was de jongste van vier kinderen, allemaal geboren in Pembroke,” herinnerde mevrouw Wall zich. “Warren was de tweede zoon en hij en ik groeiden erg hecht op en ik miste hem natuurlijk vreselijk toen hij overzee ging. “Ik weet nog dat ik Warren zag bij de trappen op de kade, waar de roeiboten naar White’s Island gingen. Ze stapten op sleepboten om naar het schip te gaan. Er waren ook andere mensen, maar het was vroeg in de ochtend en het was geen luidruchtig vlagvertoon. “Het was heel ingetogen. Ik was een jong meisje en kinderen nemen dit soort dingen niet zo serieus als zou moeten. Voor hem leek het een groot avontuur en ik was te jong om te begrijpen dat ik hem misschien nooit meer zou zien.”
Jennifer Ingham Hind beschreef in haar boek “Defence not Defiance, a history of the Bermuda Volunteer Rifle Corps (BVRC)” het tafereel op Front Street die ochtend in mei, iets meer dan 60 jaar geleden. “Het contingent scheepte in op sleepboten in Hamilton op de ochtend van 7 mei 1944. Omdat het nog vroeg was en alle bewegingen met succes geheim werden gehouden, waren er alleen de gebruikelijke vroege ochtendwerkers om getuige te zijn van hun vertrek. Ze voeren met een Amerikaans troepentransportschip naar Fort Hamilton, Brooklyn, waar ze ongeveer zes dagen verbleven voordat ze aan boord gingen van de trans-Atlantische reis naar Liverpool.”
Het Bermuda contingent wist voordat ze vertrokken dat ze bij aankomst in Engeland zouden worden ontslagen uit de BVRC en ingelijfd bij het Lincolnshire Regiment, met als gevolg verlies van rang en anciënniteit en een aanzienlijke verlaging van salaris en vergoedingen, maar ze gingen ondanks dat. Bij aankomst in Engeland stapten veel mannen over naar andere takken van de strijdkrachten, waaronder 11 die zich vrijwillig aanmeldden bij het Parachute regiment. Warren Harris en zijn kameraden droegen nog steeds hun BVRC uniform en petbadge, hoewel ze later Britse legeruniformen kregen en het enige teken dat hen als Bermudianen onderscheidde was de “flash” op hun schouders.
“Hij meldde zich vrijwillig en moeder was woedend, want hij deed het vanwege een weddenschap. Hij was pas 21 toen hij in april 1944 vertrok en was 22 en drie dagen toen hij werd gedood. Van wat ik gehoord heb, hadden ze in die tijd een groot tekort aan mannen in Nederland en normaal gesproken stuurden ze ze niet op de eerste dag dat ze daar aankwamen, maar ze stuurden hem wel. Ik kan me niet herinneren wanneer het nieuws ons bereikte, maar we waren er allemaal kapot van, vooral mijn moeder. Het was tijdens het schooljaar, dat weet ik nog goed, want we woonden op Euclid Avenue naast de Saltus Grammar School, en daar lieten ze de studenten altijd marcheren met hun trommels, en mijn moeder had zoveel last van het lawaai dat we de school belden waarna ze stopten.”
“Nadat hij was gesneuveld, stuurde de regering mijn ouders wat geld, ik weet niet hoeveel, want ouders vertelden tienermeisjes dat soort dingen niet, maar mijn moeder wilde het niet aanraken; ze noemde het ‘bloedgeld’. “In St. John’s Church bij de Ladies’ Chapel hangt een plaquette aan de muur die de dood van Warren herdenkt, en moeder stuurde dat geld naar Engeland, plus nog wat meer, om die marmeren plaquette te laten aanbrengen. Voor zover ik weet, hangt die er nog steeds. Ze probeerde zijn lichaam uit Nederland te laten overbrengen, maar dat werd niet toegestaan. Na de oorlog had mijn moeder een aantal jaren contact met een Nederlandse jongen. Als ze een bepaalde klas op school hadden bereikt, kregen ze de verantwoordelijkheid om een aantal graven te verzorgen en hij verzorgde dat van Warren. Mijn moeder is al 48 jaar dood, maar ik weet dat het haar troost gaf om te weten dat zijn graf werd verzorgd.” (Het graf van Warren Harris wordt tot in de eeuwigheid verzorgd door de Commonwealth War Graves Commission, die verantwoordelijk is voor de graven van alle geallieerde soldaten die in de oorlogen zijn gesneuveld).”
“Mijn oudste broer ‘Dick’ Harris, E.G. Harris die in Weldon House werkte, is een paar jaar geleden overleden en mijn zus Muriel is sinds 1969 overleden, maar ik was altijd het beste bevriend met Warren. Teds zoon Warren werkt bij Argus en Craig zit bij Cable & Wireless en mijn eigen kinderen zitten in Canada. Ik trouwde met Freddie Wall, die destijds een heel goede voetballer was, en onze kinderen zijn hier geboren, maar we verhuisden in 1956 naar Barry, Ontario. Freddie overleed 12 jaar geleden.”
Het was Freddie Wall’s overleden broer George, één van de BVRC contingenten bij het Lincolnshire Regiment in Nederland, wiens herinnering aan de campagne werd verteld door Jennifer Ingham Hind.
“Op 14 oktober 1944 bevrijdde de Derde Britse Divisie Overloon uit de klauwen van Nazi-Duitsland. Na de dropping van de Geallieerde parachutisten bij Arnhem-Nijmegen in september, nam het Geallieerde Commando zware Duitse troepenbewegingen waar in de omgeving van Venlo. Het was de bedoeling van de Duitsers om door te stoten op een lijn parallel aan ’s Hertogenbosch en zo elke poging tot terugtrekking door de luchtlandingsarmada af te sluiten. Om deze beweging tegen te gaan, rukten de Geallieerden op met de Zevende Amerikaanse Pantserdivisie, samen met de Elfde Britse Pantserdivisie en de Derde Britse Infanteriedivisie … waarin zich een Lincoln Bataljon bevond waarin verschillende Bermudianen sneuvelden.”
“Onder de slachtoffers was Warren Harris, die sneuvelde tijdens een ‘voelpatrouille’. John DeSilva, Willard Patterson, Anthony (Toby) Smith en Richard White werden allen gedood tijdens een frontale aanval van het bataljon op een zwaar verdedigd bos. Verscheidene anderen raakten gewond tijdens deze aanval en Stuart Moniz liep wonden op waaraan hij bijna vier jaar later overleed. Jay Stephenson sneuvelde een maand later op patrouille.”
“Anderen vielen bij Winnekendonk in Duitsland op 1 maart 1945, tijdens een aanval met twee compagnieën. D Company werd geleid door Major Peter Clark, MC, en Major Glyn Gilbert, MC (wijlen Major-General Gilbert, die vorig jaar overleed) leidde C Company. Het dorp werd zwaar verdedigd door de Duitsers en het was alsof we lammeren naar de slachtbank brachten. Er vielen meer slachtoffers dan in Overloon, onder andere Edward Hennessay en Francis Monkman.”
Tragisch bericht
De ouders van soldaat Warren James Harris ontvingen op 19 oktober 1944 een onofficieel bericht dat hun zoon op 7 oktober 1944 zou zijn gesneuveld tijdens een patrouille bij het Veerhuis in Oeffelt, in de buurt van Haps. Mede vanwege de afstand en moeizame communicatie tussen Bermuda en het slagveld in Overloon duurde het nog tot 10 november 1944 voordat Luitenant-Kolonel Astwood, officier van de Bermuda Volunteer Rifle Corps met een officiële schriftelijke condoleance het overlijden van Warren James Harris meldde.
Veerhuis Oeffelt Veerhuis Oeffelt, pont over de Maas richting Gennep
In de begeleidende brief schreef luitenant Smith: “Ik was bij soldaat Harris toen deze jongeman sneuvelde”. We waren samen op patrouille.” Soldaat Harris was nog maar kort bij het regiment en was de eerste “Bermudian” die hier sneuvelde”. Het ging zo snel dat hij niet geleden heeft. “We waren erg bedroefd dat hij sneuvelde na zo’n korte periode bij ons.”
Soldaat Warren James Harris werd tijdelijk begraven op het dorpsplein in Haps. Smith: “Hij heeft een mooi klein graf met stenen en bloemen, met daarop een kruis waarop zijn nummer, naam, regiment en sterfdatum staan..”
In 1946 werd soldaat Warren James Harris herbegraven op Overloon War Cemetery naast 4 andere Bermudaanse militairen die op 14 oktober tussen Overloon en Merselo sneuvelden.
Cap badges of: the Royal Bermuda Regiment (bottom); its predecessors, the Bermuda Militia Artillery (Royal Regiment of Artillery second from the left) and the Bermuda Volunteer Rifle Corps (second from the right); the Royal Lincolnshire Regiment (left); the Royal Anglian Regiment (right).
War memorial Warren James Harris
Newspaper Bermuda
Bronnen en credits
Bermudaanse kranten uit 1944 van Seán Pòl Ó Creachmhaoil, Bermuda (voormalig korporaal van het Bermuda Regiment, 1992 tot 1997)
Jennifer Ingham Hind “Defence not Defiance, a history of the Bermuda Volunteer Rifle Corps (BVRC)
Zoon van Ernest en Martha M. Stork uit Sheffield. Echtgenoot van Olive Stork uit Walkley, Sheffield
Soldaat Korporaal Walter Clifford Stork was lid van het 1e bataljon van de Norfolks. Ze overnachten op 13 oktober 1944 in de bossen rond Overloon. Om 07.00 uur de volgende ochtend vertrekken twee compagnieën, B en D, richting Venray. Walter Clifford Stork was één van hen. Ze komen direct onder vuur van de Duitse linies te liggen. Alle mannen rennen direct naar de diepe sloten aan weerszijden van de weg en kruipen voorzichtig naar voren.
Tussen de bossen bij Overloon en Venray was het landschap zo vlak als het alleen in Nederland kan zijn en halverwege dit sombere en natte terrein lag een brede afwateringssloot; de “Molenbeek”. De positie van de compagnieën is zeer kwetsbaar, eigenlijk alleen beschermd door de oever van de beek. Ze worden voortdurend beschoten en met mortieren bestookt. Nadat een groep Churchill-tanks een bos ontruimd heeft, verspreiden de tanks zich naar links en rechts en ook het peloton verspreidt zich achter hen. Het vijandelijke vuur neemt direct toe, als de mannen in het zicht komen.
Binnen enkele minuten worden enkele tanks uitgeschakeld en de overige tanks trekken zich terug naar de relatieve dekking van het bos, waardoor het peloton, mét Walter Clifford Stork alleen achterblijft, zonder ondersteuning. Toch blijven de mannen kruipend en bukkend voorwaarts trekken, alle dekking benuttend die ze kunnen vinden. De pelotons zijn te zichtbaar voor de vijand en kwetsbaar voor hun vuurkracht van mortieren, machinegeweren en 88’s samen met Nebelwerfers, zgn. ‘Moaning Minnies’, die een onderscheidend en angstaanjagend geluid produceerden wanneer ze werden afgevuurd. Ze worden zelfs gebombardeerd door hun eigen artillerie die de voor hun liggende doelen probeert te raken. Zonder de ondersteuning van de tanks wordt de vooruitgang steeds moeilijker en ze komen uiteindelijk tot stilstand bij wat dun struikgewas, ongeveer 200 meter voor hun tweede doel, de zijweg die voor hun ligt.
John Lincoln, soldaat van het Royal Norfolk Regiment sinds februari 1944 schrijft later:
“Het peloton ging in dekking en ik controleerde snel onze verliezen. Onze compagniecommandant moest weten wat de actuele situatie was, dus ging ik zelf een linie terug. Via de dekking van heggen, stronken en een brandende tank, meldde ik onze actuele situatie en er werd een plan gemaakt om de opmars voort te zetten met de steun van onze artillerie en mortiervuur. Eenmaal weer terug bij het peloton ontdekte ik dat L/C Stork, de onderofficier van het peloton die verantwoordelijk was voor de 2 inch mortiersectie, gesneuveld was door een direct schot in het hoofd, terwijl ik weg was.
L/C Stork was een getrouwde man met twee kleine kinderen, een vriendelijke en oprechte man met wie ik vaak gesprekken had gevoerd, waarin hij me over zijn familie vertelde. Voor mij leek hij een veel oudere man, hoewel pas eind twintig, vergeleken met de gemiddelde leeftijd van het peloton dat rond eenentwintig jaar was.
De dood van Lance Corporal Walter Clifford Stork maakte me zo boos dat toen de tweede aanval begon, ik me kan herinneren dat ik alleen intense woede voelde. We richtten ons op en we rukten verder op. Het vijandelijk vuur nam direct weer toe. Ik zag een grijs geklede figuur verdwijnen in een bos voor me en ik vuurde een lang salvo met mijn Stengun op deze figuur. Uit woede en wraakgevoel wilde ik hem doden, maar tegelijkertijd realiseerde ik me dat het onwaarschijnlijk was dat mijn Sten effect zou hebben op die afstand..”
Walter Clifford Stork sneuvelt op 14 oktober 1944 en wordt tijdelijk begraven aan de kruising Raayweg-Venrayseweg (H.J. Hendriks) in Overloon. Op 20 mei 1947 werd hij herbegraven op Overloon War Cemetery.
Bronnen en credits
“Thank god and the Infantery” van John Lincoln en Jane Hope