Skip to main content

Gorbell Henry

Gorbell | Henry

  • Voornamen

    Henry

  • Leeftijd

    19

  • Geboortedatum

    1925

  • Datum overlijden

    14-10-1944

  • Servicenummer

    14712419

  • Rang

    Private

  • Regiment

    Royal Norfolk Regiment, 1st Bn.

  • Grafnummer

    III. B. 5.

Graf Henry Gorbell

Graf Henry Gorbell

Graf Henry Gorbell

Biografie

Henry Gorbell (die bekend stond als Harry) sneuvelde in de strijd op 14 oktober 1944. Hij werd aanvankelijk begraven op de Venrayseweg Cemetery in Overloon en later op 14/5/1947 overgebracht naar Graf III. B. 5. op de Oorlogsbegraafplaats in Overloon. Hij was pas 19 jaar oud en soldaat in het 1ste Bataljon van het Royal Norfolk Regiment (dienstnummer 14712419). De inscriptie op zijn graf luidt: “Bij het ondergaan van de zon en in de morgen zullen we gedenken. Mama, papa & familie”.

Er is nog geen foto van Henry Gorbell gevonden. Als iemand die dit leest een foto van hem heeft of meer informatie over hem – of als u hierna fouten in zijn biografie ziet, verzoeken wij u vriendelijk contact met ons op te nemen.

Militaire carrière

Het is niet bekend wanneer Harry in dienst trad bij het 1e Bataljon van het Royal Norfolk Regiment, maar gezien zijn leeftijd zal dat waarschijnlijk rond 1943 zijn geweest.

Het bataljon landde op D-Day (6 juni 1944) op Sword Beach in Normandië. Het werd juni, juli en augustus ingezet in operaties in Normandië voordat het vanaf 17 augustus een langere rustperiode kreeg in Tinchebray, waar het ook versterkingen kreeg om de vele gesneuvelden en gewonden te vervangen.

In september trokken ze door Frankrijk en België en bereikten op 25 september Helmond in Nederland. Hier werden ze opgewacht door een uitgelaten menigte, terwijl ze nog steeds in gevecht waren met de vijand. B Company kreeg de taak toegewezen om de oostkant van Helmond te verdedigen, nadat ze van hogerhand te horen hadden gekregen dat de Duitsers die nacht een tegenaanval zouden plaatsen en ze waren erg bezorgd over hun verblijfplaats en gevechtsposities, schootsvelden enz..

Lt. GDH Dicks MC van B Coy vertelde later zijn verhaal. Hij herinnert zich na het controleren van de accommodatie voor het peloton:

”Ik draaide me om, om het huis te verlaten. Ik werd onmiddellijk belaagd door ongeveer 50 verpleegsters die erop stonden dat ik met hen meekwam naar het ziekenhuis aan de overkant om de gevangenen hun eerste blik op de bevrijding te gunnen. Ik had geen keus – ondanks de zorgen in mijn hoofd – ik werd aan elke arm over de weg gesleurd door een paar enthousiaste  Nederlandse verpleegsters, gevolgd door minstens acht van de jongens die dezelfde aangename behandeling kregen. Het tafereel in het ziekenhuis van patiënten die met witte, zwakke handen zwaaiden naar een smerige, besmeurde en bewapende Britse onderofficier zou voor elke wetenschapper interessant zijn geweest.

Uiteindelijk ontsnapte ik aan de verpleegsters en toen moest ik de anderen die naar binnen waren gesleept eruit halen. Ik heb sindsdien vaak aan die groep jongens gedacht – hoe gelukkig ze op dat moment waren. Cariello (gedood op 1 maart), Halls (gedood op 14 oktober), Gorbell (gedood op 14 oktober), McMorrine (gewond op 14 oktober), Taylor (gewond op 16 oktober).”

Ze verlieten Helmond op 29 september, staken de Maas over bij Grave, via Heumen naar Maldens Vlak op 1 oktober. Hier verbleven ze tot 11 oktober, waarna ze naar Cuijk trokken en vervolgens naar St Anthonis en Oploo op 12 oktober.

De geallieerde opmars was gestopt bij Arnhem, maar in het oosten, in het gebied tot aan de rivier de Maas, bleef een grote weerstand achter en het was de bedoeling om in oktober 1944 naar het zuiden te trekken om het gebied tot aan Venray te ontruimen. Overloon, dat ten noorden van Venray ligt, werd op 13 oktober ingenomen en het 1ste Bataljon van het Norfolk Regiment bracht de nacht van de 13de door in de bossen rond Overloon. Het doel was om op de 14de zuidwaarts naar Venray te trekken, maar daarvoor moest een beek worden overgestoken die de Molenbeek heette. De vijand had echter over een afstand van 1000 meter vrij zicht op de Britse troepen toen ze de beschutting van het bos verlieten.

In mei 1945 schreef Lt. GDH Dicks MC een persoonlijk verslag van zijn ervaringen van die dag terwijl hij herstellende was van verwondingen die hij in maart 1945 opliep.

“De volgende morgen, 14 oktober 1944, ontvingen we onze orders voor de aanval. B Company zou één van de twee voorste compagnieën zijn met de ondankbare taak de vijand eerst te lokaliseren en te bestoken. Friar (Lt. D.B. Balsom) kreeg de taak het leidende peloton te zijn met Company HQ als volgende, dan mijn peloton en dan Ray’s (Lt. R. S. Hilton) peloton. Ray en ik zouden met Company HQ meereizen.

Het was onvermijdelijk dat we al snel onder vuur kwamen te liggen van de Duitse stellingen en het peloton van Friar leed verliezen. Iedereen zocht de diepe greppels aan weerszijden van de weg op en kroop voorzichtig naar voren. Ik heb een uitgesproken hekel aan kruipen, dus al snel begon ik te schuifelen op mijn handen en voeten, met mijn knieën van de grond. Resultaat – een kogel door mijn rugzak. Ik dook even ineen, maar al snel overwon mijn houding mijn voorzichtigheid en richtte ik mijn lichaam weer wat op. Resultaat – nog een kogel door mijn rugzak. Ik riskeerde maar geen derde mogelijkheid. Eric (Major, E.A. Cooper-Key MC, OC B Coy) en zijn strijdmakker stonden snel daarna op en maakten een pittige sprint naar Friar om informatie te krijgen en riepen ons toen op om orders te krijgen voor de aanval.

Het plan was dat Friar zou blijven waar hij was en de Duitsers onder schot zou houden. Ray en ik moesten ons aan weerszijden van de weg opstellen – Ray rechts en ik links.

Ik stelde me op achter een armoedige boerderij en ging toen de open vlakte in aan de linkerkant van de weg met twee secties in lijn volgens de gevechtsoefening met ongeveer 5 meter tussen elke man. Ik voelde me zo naakt als op de dag dat ik geboren werd.

We gingen stapvoets vooruit met de Churchill tank achter ons aan. Een spervuur opende en ik zag de traceerkogels door onze gelederen gaan en een slachtoffer vallen. Het was Halls, Bren schutter van de 8 Sectie – neergeschoten (zoals ik achteraf hoorde) door het hart. Hij was helemaal links van de sectie en het vuur kwam, merkte ik, van een overhangend bosje, links voor ons. De manschappen gingen automatisch naar de grond. Cpl. Smith haalde het Bren geweer van het lichaam van de dode soldaat; en L/Cpl. Grimble, de andere Bren schutter in de voorste gelederen, vuurde nog onophoudelijk verder hoewel ik het gevoel heb dat hij maar een vaag idee had vanuit welke richting het spervuur kwam.”

In plaats van tijd te verspillen met hem de exacte positie te vertellen, dook ik naar Eric en wees hem het gebied aan, informatie die hij onmiddellijk doorgaf aan de tankcommandant die het bos een flink salvo met zijn Besa machinegeweer gaf. Eric beval me ook om mijn peloton te handhaven waar het was terwijl hij Friar beval om door mijn peloton heen te trekken met ondersteunend vuur van onze Brens. Ons eerste doel was een dwarsweg die de codenaam ‘Cartwright’ had. Friar was ongeveer 150 meter voor me in dekking gegaan, dus Eric beval mijn peloton nogmaals naar voren te gaan om Friar te passeren en ‘Cartwright’ te bereiken. Toen ik echter Friar naderde, schreeuwde hij dat hij ‘Cartwright’ had bereikt en ik gaf mijn mannen daarom het bevel om ongeveer 70 meter voor hem in dekking te gaan en bracht verslag uit aan Eric.

Het was nu ongeveer 10.30 uur en we hadden ons doel bereikt. Mijn slachtoffers tot dan toe waren één dode (Halls), één gewonde (Hart – granaatscherf in het voorhoofd) en één “bomb-happy” (een soldaat die, nogal opmerkelijk, geestelijk was ingestort toen we voor het eerst onder vuur lagen).

(bomb happy: (Brits jargon) Een uitdrukking uit de Tweede Wereldoorlog om een staat van bijna-hysterie te beschrijven veroorzaakt door bombardementen, die vaak de vorm aannam van wilde uitzinnigheid.-red.)

Ik werd me er ineens van bewust dat er ongeveer 300 meter verderop een Duitse tank stond bij een brandende boerderij en dat die al verantwoordelijk was geweest voor het uitschakelen van al drie Churchills die lukraak door het landschap verspreid stonden. In dit stadium raakte Sgt. Parker een beetje uitgekeken op greppels en besloot rechtop te gaan zitten om te zien wat er gebeurde. Hij kreeg meteen twee kogels voor zijn zonde, één in de zij en één in de schouder, en de derde ketste net af op de rand van de blikken helm van Harry Blowing. Zelfs dit verstoorde zijn kalmte niet – hij raapte nonchalant zijn rugzak op die hij had afgedaan en liep in het volle zicht van de vijand de weg af op zoek naar het RAP.

Het artillerievuur begon toe te nemen en een vervloekte Nebelwerfer vuurde en schoot telkens granaten in onze nabijheid tussen de felle beschietingen van de Duitse tank door. Onze problemen werden vergroot door onze eigen artillerie die de tank probeerde uit te schakelen. Zoals gewoonlijk vielen sommige van onze granaten te kort of raakten de toppen van bomen vlak voor onze positie, met als onvermijdelijk gevolg dat er slachtoffers vielen onder onze eigen troepen.

Ik begon uit te kijken naar de uren van duisternis, maar de dag leek eindeloos. Rond 17.00 uur besloot Gorbell van sectie 8 zijn loopgraaf te verlaten om te plassen. Toen hij terug kroop, kreeg hij een kogel van een scherpschutter in zijn rug – en stierf binnen een minuut. Zijn laatste woorden waren typerend. ‘De klootzakken hebben me te pakken’ “.

In totaal werden die dag elf mannen van de Royal Norfolk’s gedood, waaronder Harry Gorbell. Het bataljon slaagde er op 16 oktober in de Molenbeek over te steken en Venray werd op de 18de ingenomen. Tussen 13 en 18 oktober leed het bataljon 43 dodelijke slachtoffers en bijna 200 gewonden en Overloon en Venray werden zwaar beschadigd.

Familieachtergrond

Harry was de zoon van George James Gorbell en Maud Gorbell (geboren Smith) uit Whitechapel, Londen.

George James Gorbell was de zoon van Samuel en Jane Gorbell. Samuel werd in 1849 geboren in St George in the East, Londen en Jane werd in 1850 geboren in Bethnal Green, Londen.

In 1901 woonden Samuel en Jane in 100, Pereira Street, Bethnal Green. Samuel werkte als vishandelaar. Bij hen woonden toen de kinderen Henry 1879, George 24/9/1883, Elizabeth 1886, Mary A. 1889 en William 1891. Allen waren geboren in de wijk Bethnal Green. Henry en George werkten als vissnijders en Elizabeth als papiersorteerder.

Er is weinig bekend over Maud Smith met wie George James Gorbell op 24/4/1905 in Bethnal Green trouwde, behalve dat ze op 20/11/1884 in Long Lane, Birmingham was geboren. Ze kregen de volgende dertien kinderen, de meesten geboren in Bethnal Green: George 27/6/1903, Emily 19/9/1905, James (bekend als Jim) 27/10/1906, William (bekend als Billy) 20/8/1908, Samuel (bekend als Sammy) 26/7/1910 (Whitechapel), Maud 15/7/1912 (Whitechapel), Rose Marie 24/6/1914, Joseph John (bekend als Joey) 4/8/1916, Alfred (bekend als Fred) 10/2/1919, Mary Elizabeth (bekend als Polly) 9/1/1921, Jane (bekend als Jinnie) 23/3/1922, Henry (bekend als Harry) 1925, John 1929.

In 1911 woonden George en Maud op 12 Holmes Avenue, Bethnal Green. Bij hen waren hun eerste vijf kinderen. Holmes Avenue lag vlakbij Periera Street waar George eerder had gewoond en was net ten noorden van waar Whitechapel Road en Mile End Road samenkomen in East End in Londen. George werkte als visconservenfabrikant. Naar verluidt werkte hij in visrokerijen op Billingsgate Market. Hij deed soms ook mee aan bokswedstrijden in de buurt.

George en Maud’s eerste kind, George, kreeg een afschuwelijk ongeluk in 1916 toen hij nog maar 13 jaar oud was. Hij werkte als scheepsleverancier voor groothandelaar in levensmiddelen Kealey Tongue, toen een kar over zijn been rolde waardoor hij eerst zijn voet verloor en daarna zijn been om gangreen te voorkomen.

George James Gorbell meldde zich op 1/12/1917 als soldaat bij het Royal Flying Corps (dienstnr. 298177). Het lijkt er echter op dat hij drie dagen later deserteerde. Zijn familie zegt dat hij en twee anderen wisten te ontsnappen terwijl ze wachtten om met de trein van Liverpool Street Station naar training te worden gebracht en vervolgens 8 maanden bij zigeuners woonden om niet gevangen te worden genomen. Hij was niet bang om te vechten, maar vroeg zich af waarom hij voor de koning zou vechten als de koning waarschijnlijk niet voor hem zou vechten – en hij had geen problemen met de paar Duitsers die hij in Londen kende. Op 1/4/1918 werd hij overgeplaatst naar de RAF als soldaat II – maar er werd ook opgemerkt dat hij zich pas op 22/9/1918 weer bij de RAF aansloot na zijn periode van desertie. Hij werd op 10/10/1918 berecht door de krijgsraad en veroordeeld tot 9 maanden voor desertie. Men denkt dat hij deze tijd in Brixton Prison doorbracht. Hij werd op 30/4/1920 ontslagen. Zijn militaire dossier gaf details over zijn huwelijk en de geboortes van zijn eerste negen kinderen.

In juni 1921 woonden George en Maud op 5, Holmes Avenue. George was visverwerker voor J. Brooks maar zat zonder werk. Bij hen waren hun eerste 10 kinderen. Ondanks het verlies van zijn been werkte de oudste jongen, George, nog steeds als uitpakker voor Kealey Tongue. Het oudste meisje, Emily, werkte als kleermakeres. De tweede oudste zoon, Jim, was hoefsmid voor Mr Watson.

Vanaf 1931 begonnen de kinderen van George en Maud te trouwen. Billy trouwde in 1931 met Charlotte Symes in Bethnal Green. Sammy trouwde in 1932 met Beatrice Wichard in Stepney. Daarna waren er vier huwelijken in 1938: Maud met Richard Shrosbree en Rose met Samuel J. Moffat, beide in Bethnal Green, Joey met Lucy L. Jones in Finsbury en Fred met Violet E. Mason in Stepney. Jim trouwde vervolgens met Lily Riches in Stepney in het voorjaar van 1939.

In september 1939 woonden George en Maud in 20 Harvey House, Bethnal Green. Dit was in Brady Street, net om de hoek van hun vorige huis in Holmes Avenue. George was nog steeds visboer. Alleen hun zes ongetrouwde kinderen waren aanwezig – George, Emily, Polly, Jinnie en vermoedelijk de twee jongsten, hoewel Harry zelf en John niet als zodanig werden genoemd. George werkte als magazijnmeester, Emily als kleermaker Perser, Polly als kleermaker  en Jinnie als taartverpakker.

Op dat moment woonden Jim en Lily in Rhodeswell Road, Limehouse. Jim werkte als broodbakker en Lily als broekenmaakster. Billy en Charlotte woonden op 53 Blackwall Buildings, Tower Hamlets met hun eerste kind. Billy was een theemagazijnman. Sammy woonde in 17 Clifton Buildings, Shoreditch, hoewel zijn vrouw daar toen niet aanwezig was. Hij was een Solderer of Tin Cannisters. Maud en Richard Shrosbree woonden met hun eerste kind op 29 Squirries Street, Tower Hamlets. Richard was werfarbeider. Rose en Samuel Moffat woonden in 68 Corfield Street, Tower Hamlets. Samuel was brouwersknecht. Joey en Lucy woonden in 340 Kingsland Road, Kingsland, Hackney. Joey werkte als automobilist en Lucy als typiste. De meeste van deze locaties waren nog steeds in de buurt van waar ze waren opgegroeid.

Het lijkt erop dat hun zoon Alfred de eerste van de jongens was die in dienst ging, want hij diende vanaf 1939 bij de Royal Artillery (dienstnr. 957804). Het lijkt erop dat Violet in september van dat jaar Londen had verlaten en in het Holy Trinity Rectory Hostel of Evacuees, Nailsea, Somerset woonde, waarschijnlijk met hun eerste kind dat dat jaar was geboren.

De oudste zoon van George en Maud, George, trouwde in 1940 met Florence H. Smith in Bethnal Green.

East End van Londen had erg te lijden tijdens de Blitz in 1940-41. Van een familielid hebben we begrepen dat één kant van Brady Street werd geraakt, maar niet Harvey House. Blijkbaar weigerde Harry’s vader tijdens de Blitz naar een schuilkelder te gaan en bleef hij liever in zijn eigen huis.

Veel van Harry’s broers en zwagers dienden ook in de Tweede Wereldoorlog. George kon dat duidelijk niet vanwege zijn handicap. Jim had als bakker een gereserveerd beroep. Maar Billy diende bij de Royal Artillery; Sammy bij de Royal Navy en Maud’s man, Richard, ging naar Frankrijk op D-Day plus 3. Rose’s man, Samuel, had eerder in het Transport Corps gediend in WO1. Joey diende in het GHQ Liaison Regiment (bekend als Phantom) wat een speciale verkenningseenheid van het Britse leger was (één van de squadrons werd geleid door David Niven, de acteur). Een Casualty List laat echter ook zien dat J. J. Gorbell, een Rifleman bij de Rifle Brigade (dienstnr. 6917045) op 17/10/1944 gewond raakte in Noordwest-Europa.

Fred zat bij de Royal Artillery en diende tijdens de oorlog in een eenheid voor luchtafweer in Brightlinsea, Essex.

Polly Gorbell trouwde in 1942 in Bethnal Green met Edward J. Kinchin (Ted). Ook hij diende in de Royal Navy in WW2.

Jinnie, wiens adres nog steeds werd opgegeven als 20 Harvey House, Brady Street, die op dat moment als koekjesverpakker werkte, nam op 17/5/1944 dienst in het Landleger voor Vrouwen. Ze nam ontslag op 3/11/1944 op medische gronden. Ze trouwde later met George S. Ince in 1945 in Bethnal Green. Hij had in de Tweede Wereldoorlog in de Special Air Service en de Special Boat Service in de Egeïsche Zee gediend.

Helaas sneuvelde Harry Gorbell op 14/10/1944 bij Overloon. Hij was de enige van zijn broers of zwagers die sneuvelde. Zijn moeder, Maud, was er kapot van, net als de rest van de familie. Men denkt dat Harry haar lievelingszoon was. Ze was nog meer ontdaan toen haar jongste kind, John, in 1947, toen hij net 18 was, werd opgeroepen voor nationale dienst in Malaya.

Naar verluidt bezochten Harry’s zussen Polly en Maud zijn graf in Overloon rond 1946. Ze brachten een windmolen sigarettenhouder mee die jarenlang een ereplaats had in Polly’s huis met een foto van Sammy en Joey in hun uniformen erachter, maar geen foto van Harry. Misschien was het gewoon te schrijnend voor zijn ouders, broers en zussen om er een te laten zien.

Maud Gorbell overleed eind 1947, slechts drie jaar na de dood van Harry. Helaas stierf haar jongste zoon John in 1951 in Stepney, slechts 22 jaar oud.

Veel van Harry’s broers en zussen kregen meer kinderen, zowel tijdens de oorlog als daarna.

Zijn vader, George J. Gorbell, stierf in 1965 in Hackney district. Zijn broers en zussen overleden tussen 1970 en 2014. Velen van hen woonden nog steeds in East End in Londen, maar sommigen verhuisden verder weg naar Essex. Ze waren een hechte East End familie gebleven die zich het verlies van hun broer nog steeds herinnerde.

Bronnen en credits

Van de FindMyPast website: Burgerlijke en parochiële geboorte-, huwelijks- en overlijdensregisters; volkstelling in Engeland en registers uit 1939; kiezerslijsten; militaire registers
De website van het Royal Norfolk Regiment Museum
Informatie uit “Thank God and the Infantry – from D-Day to VE-Day with the 1st Battalion, the Royal Norfolk Regiment” door John Lincoln.
Hulp van Stephen Ince (neef van Harry) en Lee Dann (achterneef van Harry)

Research Elaine Gathercole

  

Lees verder

Kendrick William

Kendrick | William Desmond

  • Voornamen

    William Desmond

  • Leeftijd

    22

  • Geboortedatum

    1922

  • Datum overlijden

    12-10-1944

  • Servicenummer

    2659138

  • Rang

    Guardsman/Driver

  • Regiment

    Coldstream Guards, 4th Bn.

  • Grafnummer

    III. E. 11.

  • William Desmond Kendrick

    William Desmond Kendrick

    William Desmond Kendrick

  • Graf William Kendrick

    Graf William Kendrick

    Graf William Kendrick

Biografie

William Desmond Kendrick sneuvelde in de strijd op 12 oktober 1944. Hij was 22 jaar oud en was een Guardsman in het 4th Battalion van de Coldstream Guards (Service No. 2659138). Hij werd aanvankelijk begraven op Begraafplaats Th.J. Janssen, Overloon en later herbegraven in Graf III.E.11 op de Oorlogsgravenbegraafplaats Overloon op 19 mei 1947. De inscriptie op zijn graf luidt: “Door de jaren heen zullen we niet vergeten; in liefde en herinnering ben je nog bij ons.”

FAMILIE ACHTERGROND

William Desmond Kendrick was de zoon van Frederick George Kendrick en Mabel Ellen Ovenden die in 1919 in het Gravesend District van Kent waren getrouwd.

Frederick George Kendrick werd in 1897 geboren in Chalk, Gravesend, Kent. Hij was de zoon van Samuel Kendrick en Sarah Jane Kendrick (nee Collier). Samuel werd geboren in 1871 in Birkenhead in Cheshire. Sarah werd geboren in 1873 in Erith, Kent. Ze hadden de volgende kinderen: Samuel Edward 1892, Annie 1894, Alice 1895, Frederick George 1897, Robert 1899, Albert William 1903, Sarah 1905, Thomas Charles 1907. Hun kinderen werden geboren in de omgeving van Gravesend, hoewel Chalk in 1901 werd opgegeven als de geboorteplaats van Samuel, Frederick en Robert.

In 1901 woonden Samuel en Sarah met hun eerste vier kinderen in 100, Nelson Road, Northfleet, Strood, Kent. Samuel werkte als ketelmaker. In 1911 woonden ze in 7 Seymour Road, Perry Street, Northfleet met hun vijf jongste kinderen. Samuel was nog steeds ketelmaker. Frederick werkte als boodschappenjongen bij een groenteboer.

Mabel Ellen Ovenden werd in 1903 geboren in Northfleet, Kent. Ze was de dochter van William Ovenden en Lizzie Ovenden (nee King). William werd geboren in 1871 in Gravesend en Lizzie werd geboren in 1874 in Northfleet. Ze schijnen de volgende kinderen te hebben gehad: William George1894, Alfred Cornelius 1895, Lizzie 1899, Mabel Ellen 1903. Ze werden allemaal geboren in Strood District behalve Lizzie, die werd geboren in Dartford District. Helaas stierf William George in 1895 toen hij 2 jaar oud was.

In 1901 woonden William en Lizzie in 30, Taunton Road, Swanscombe, Dartford, Kent. William werkte bij het lossen van binnenvaartschepen. Bij hen waren de kinderen Lizzie en Alfred. Ook aanwezig was Lizzie’s vader, William King, geboren 1823 in Stone, Kent die op dat moment geen beroep had en een kostganger, ook William King genaamd, geboren 1871 in Northfleet die mijnwerker was.

In 1911 woonden William en Lizzie op 20 East Terrace, Gravesend. Willliam was nu kolenhandelaar. Al hun kinderen behalve Lizzie waren aanwezig. Er was ook een neefje van 1 jaar oud, William Richard Pullen, geboren in Londen. William werkte als potman. Alfred, 16 jaar oud, was werkloos met de opmerking “nooit iets gedaan”.

Na hun huwelijk in 1919 kregen Frederick en Mabel Kendrick de volgende kinderen: Frederick C. L. 1920, William D. 1922, Moireen M. 1924 en Eila D. 1930. De eerste drie kinderen werden geboren in het Gravesend District en het laatste kind in het Strood District van Kent.

In 1921 woonden Frederick en Mabel in het huishouden van Mabel’s ouders, William en Lizzie Ovenden, op 2, Hilda Cott, Churchill Road, Gravesend. Ook aanwezig waren Frederick en Mabel’s eerste kind en Mabel’s broer, Alfred C. Ovenden. Frederick werkte als ketelbrandwacht op een veerboot voor de Midland Railway Co. Mabel’s vader werkte als ketelbrandweerman bij de Imperial Paper Mills. Haar broer Alfred werd beschreven als een Disabled Soldier Since Demobilisation (gehandicapte soldaat sinds demobilisatie). Hij had geen beroep.

In september 1939 woonden Frederick en Mabel in hun eigen huis op 33 Park Avenue, Northfleet, Kent. Bij hen waren twee naamloze kinderen, waarschijnlijk hun jongste twee. Frederick werkte als stoker.

William Desmond Kendrick trouwde in 1942 in het Dartford District van Kent met Elsie M. Palmer.

Elsie was de dochter van Arthur G. Palmer en Elsie M. Palmer. Arthur (Snr) werd geboren op 13/3/1900 terwijl Elsie (Snr) werd geboren op 16/10/1901. In september 1939 woonde Elsie op 76 Milton Road, Swanscombe, Kent. Haar vader werkte als papierlader in een papierfabriek. Daar woonde ook haar broer Arthur T Palmer, geboren op 10/5/1927. Elsie (Jnr) werkte als papiersorteerder in een papierfabriek.

William en Elsie kregen twee kinderen, allebei geboren in Dartford: Pamela A. 1943 en Margaret B. 1944.

MILITAIRE CARRIÈRE

William Desmond Kendrick nam in april 1939 dienst bij de Coldstream Guards.

Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden het 1e en 2e Bataljon van de Coldstream Guards uitgezonden naar Frankrijk met het Britse Expeditieleger. Het jaar daarop werden ze geëvacueerd uit Duinkerken. Het 4e Bataljon werd in oktober 1940 gevormd in Elstree en het 5e Bataljon in oktober 1941. In 1941 werd het 1e Bataljon omgebouwd naar een gepantserde rol en diende bij de Guards Armoured Division. In november 1942 schakelde het 4e Bataljon over van auto’s naar Churchill tanks.

Terwijl het 5e en 1e Bataljon in juni 1944 Frankrijk binnenkwamen, kort na D-Day, bleef het 4e Bataljon thuis tot 20 juli 1944 toen ze landden op Juno Beach. In Frankrijk speelden ze hun rol in de strijd bij Caumont en assisteerden bij de aanvallen bij Vire en Tinchebray. Van 15 augustus tot 29 september had het 4e Bataljon een relatief rustige tijd terwijl het 1e en 5e Bataljon door België en Nederland trokken om deel te nemen aan Operatie Market Garden. Pas na het mislukken van die operatie om Arnhem in te nemen eind september, werd de 4e Divisie meer bij het conflict betrokken.

Op 29 september bereikten ze Eindhoven en gingen de volgende dag op weg naar Nijmegen, staken de rivier de Maas over en kwamen die nacht aan in de bossen bij Mook. Het oorspronkelijke plan was dat ze de 8e en 185e Brigades van de 3e Divisie zouden ondersteunen in een aanval op het bosgebied van het Reichswald in het oosten. Dit werd echter geannuleerd op 7 oktober omdat er hogere prioriteiten werden gegeven aan het veiligstellen van de haven van Antwerpen en het verbreden van de salient langs de rivier de Maas door naar het zuiden af te buigen om Overloon en Venray in te nemen. Het was bij deze laatste taak dat het 4e Bataljon de 3e Divisie moest assisteren. Het land was overstroomd en zwaar bebost waardoor verkenning moeilijk was. Er was onophoudelijke regen en onbegaanbare wegen. De aanval was aanvankelijk gepland voor 11 oktober, maar de regen zette het hele district onder water, dus werd de aanval uitgesteld tot 12 oktober om de grond enigszins te laten opdrogen.

De operatie begon met een zwaar spervuur van de artillerie op 12 oktober ‘s middags, nadat het bataljon een drijfnatte nacht had doorgebracht in de bossen 2 km ten noorden van Overloon. De Coldstream met 8 Brigade zou Overloon innemen, 1 Sqn. zou de 1e Suffolks ondersteunen en 3 Sqn. zou de East Yorks helpen. De Grenadiers met 9 Brigade zouden doorvaren om Venray 3 km verder naar het zuiden aan te vallen. Het bataljon zou worden ondersteund door A.V.R.E.s (Armoured Vehicles Royal Engineers – dat waren Churchill tanks die op verschillende manieren waren aangepast aan de behoeften van de Assault Engineers) en vlegels. De Genie had hard gewerkt om de toegangswegen voor de tanks voor te bereiden door de moerassen, dijken en struiken die hun pad versperden. In het begin verliep de opmars voorspoedig, totdat men mijnenvelden tegenkwam. Hier werden 2 HQ tanks van de 4 Tank Coldstream Guards uitgeschakeld, waardoor twee informatiebronnen binnen een paar minuten van elkaar vernietigd werden. Er was weinig nieuws uit de eerste hand gedurende zo’n twee uur en toen werd bekend dat er nog 2 tanks waren uitgeschakeld door een Panther tank, waarvan er eerder al verschillende waren gemeld in Overloon. Dit was de dag dat William Desmond Kendrick werd gedood.

Nasleep

Na zijn dood schreef Guardsman Cyril Arnold Osborne van No. 1 Sqn, 4th Bn Coldstream Guards (No. 2661115), die bekend stond als Arnold, op donderdag 2 november het volgende aan de vrouw van William Kendrick:

“Beste mevrouw Kendrick,
Ik dacht dat u het misschien leuk zou vinden om te weten en te vernemen hoe uw man zijn zeer ongelukkige en vroegtijdige dood tegemoet ging.

Ik ken ‘Ken’ (de bijnaam die alle jongens hem gaven) al sinds het bataljon werd gevormd in Elstree. Iedereen mocht hem graag en we voelen zijn verlies heel erg. Hij was een zeer sympathieke kerel en deed zijn werk aan de tank met vertrouwen en gemak, waardoor hij het respect van de bemanning en de groep won. We hebben geweldige tijden samen gehad en persoonlijk heb ik een aantal zeer interessante avonden met ‘Ken’ doorgebracht.

Ik was toevallig Ken’s bijrijder in de tank op de dag dat hij stierf. Het ging als volgt – ons Squadron kwam op donderdag12 oktober in actie. Onze tank reed voorop toen een ‘Gerry’ granaat de tank raakte en in brand vloog. Ik zag ‘Ken’ ongedeerd uit de tank komen en in veiligheid rennen in een loopgraaf op ongeveer honderd meter afstand van de tank.

Ik was de laatste die de tank verliet en ‘Ken’ was toen blijkbaar veilig, in dekking. Ik lag in een greppel zo’n vijftig meter voor Ken. Na geruime tijd in deze positie te hebben gelegen, stond Ken op om naar de linies van zijn eigen eenheid te rennen. Hij had echter nog geen meter afgelegd of hij werd beschoten. Hij stierf meteen. Er is één troost: hij stierf een pijnloze dood.

Het duurde een tijdje voordat ik een poging waagde om naar de linies van mijn eigen eenheid te gaan en me zo in veiligheid te brengen. Na vele zenuwslopende momenten slaagde ik erin het eskader te bereiken en zo in veiligheid te komen. Maar alle opwinding om levend terug te komen werd overschaduwd door de dood van Ken.

Een paar dagen later ging ik naar de tank kijken, later liep ik langs de weg naar de tuin en zag Ken’s graf. Hij had een fatsoenlijke begrafenis, het graf was afgebakend met witte tape. Er stond een kruis aan de ene kant, met Ken’s naam en legernummer erop en de dag waarop hij werd begraven, toevallig vrijdag13 oktober. Aan de andere kant van het graf hadden lokale boeren een vaas neergezet en deze gevuld met bloemen.

Ik kan je in deze brief niet vertellen waar het graf is, vanwege de militaire veiligheid. Maar als ik het geluk heb om terug te komen naar Engeland, kan ik je dit vertellen.

Alle jongens hier, inclusief Bernard Butlin (ik geloof dat je hem kent, hij was Ken’s eigen vriend) en ikzelf betuigen ons diepste medeleven met het verlies van ‘Ken’, je man, voor jou en je familie.

Ik ben niet zo goed in het schrijven van dit soort brieven, maar als deze brief jullie op een of andere manier heeft geholpen, zal ik van binnen voelen dat mijn laatste daad voor Ken niet voor niets is geweest.

Het allerbeste,
Arnold

P.S.
Als ik iets voor je kan doen in verband met Ken’s persoonlijke uitrusting enz. Ik zal mijn best doen om de dingen uit te zoeken die je wilt weten.”

Arnold Osborne was nogal bescheiden over zijn eigen aandeel in dit incident. De Lt. Kol die het bevel voerde over de 4 Coldstream Guards, samen met de Brigadier die het bevel voerde over de 6 Guards Tank Brigade en de Lt. Gen. die het bevel voerde over 8 Corps beval Guardsman Arnold Osborne aan voor de Militaire Medaille. In de aanbeveling stond dat:

“Op 12 oktober ondersteunde No. 1 Squn. 4 Tk Coldm Gds1st Bn Suffolk regt. bij de aanval op Overloon Village.
Nr. 2661115 Gdsm. Osborne was bijrijder van de leidende Troop Comdr’s Tank. Deze tank werd van dichtbij geraakt door een Panther en vloog in brand. De tankcommandant, de chauffeur en de machinist moesten het veld ruimen, de eerste twee werden onmiddellijk gedood door vuur met lichte wapens.

Terwijl Gdsm. Osborne zich uit de tank bevrijdde hoorde hij geschreeuw uit de koepel. Hij negeerde het vijandelijke vuur met lichte wapens, het feit dat de tank in brand stond en dreigde te ontploffen, klom weer op de tank en slaagde erin de schutter te bevrijden die zwaar gewond was aan zijn benen, zwaar verbrand was en zich niet meer kon bewegen. Hij vond toen L/Cpl. Hill, de operator en nam met zijn hulp contact op met de R.A.P. van het Infy Bn en voltooide de evacuatie van de gewonde schutter.

Gdsm. Osborne was door zijn volledige minachting voor zijn eigen persoonlijke veiligheid de hele tijd volledig verantwoordelijk voor het redden van het leven van de schutter, die anders wel levend verbrand zou zijn.”

Cyril Arnold Osborne werd op 1 maart 1945 onderscheiden met de Militaire Medaille. Hij liep een paar weken later op 30/3/1945 een schotwond in zijn gezicht op maar overleefde de oorlog en werd op 22/4/1946 ontslagen. Hij was geboren op 14/8/1913 en was dus 9 jaar ouder dan William Kendrick.

Uit de details in Osborne’s aanbeveling en brief blijkt dat de Tankcommandant Lt Longueville was, die ook in Overloon begraven ligt.

Mevrouw Kendrick ontving ook een brief gedateerd 6 november 1944 van Rev. A. P Tremlett van de 4 Coldstream Guards. Hij zei het volgende:

“Geachte mevrouw Kendrick,
U zult inmiddels wel het droevige nieuws van de dood van uw man in de strijd hebben gehoord en ik schrijf u namens het hele bataljon om u te zeggen hoezeer het ons spijt en hoezeer we met u meeleven in uw grote verlies. Het is een vreselijke tragedie – hij vocht magnifiek – & hoewel woorden altijd tekortschieten bij dit soort gelegenheden, wilden we u toch laten weten hoezeer we het betreuren & hoezeer we met u meeleven.”

Ze ontving ook een telegram van de koning en koningin.

  • Newspaper article about William

    Newspaper article about William

    Krantenartikel over het overlijden van William

  • Condoleances van de Koning

    Condoleances van de Koning

    Condoleances van de Koning

  • Graf William Kendrick

    Graf William Kendrick

    Graf William Kendrick

  • Army Recommendation Form

    Army Recommendation Form

    Army Recommendation Form

Bronnen en credits

Van de FindMyPast website: Burgerlijke en parochiële geboorte-, huwelijks- en overlijdensregisters; Engelse volkstelling en registers uit 1939; kiezerslijsten; militaire registers; Brits krantenarchief.
De Coldstream Guards, 1920-1946, door Michael Howard en John Sparrow via Hathitrust
Website van het Nationaal Legermuseum: Coldstream Guards
Citation voor de Military Medal van Guardsman Arnold Oliver via WW2Talk
6th Guards Tank Brigade het verhaal van wachters in Churchill tanks door Patrick Forbes
Foto en andere documenten van Kim Gallier, de kleindochter van William.

Research Elaine Gathercole  

Lees verder

Graham Alexander

Graham | Alexander Gay

  • Voornamen

    Alexander Gay

  • Leeftijd

    27

  • Geboortedatum

    17-04-1917

  • Datum overlijden

    14-10-1944

  • Servicenummer

    3193892

  • Rang

    Serjeant

  • Regiment

    King’s Own Scottish Borderers, 1st Bn.

  • Grafnummer

    IV. B. 3.

  • Alexander Gay Graham

    Alexander Gay Graham

    Alexander Gay Graham

  • Graf Alexander Graham

    Graf Alexander Graham

    Graf Alexander Graham

Biografie

Alexander Gay Graham sneuvelde in de strijd op 14 oktober 1944. Hij was sergeant in het 1ste Bataljon van de King’s Own Scottish Borderers (Servicenummer 3193892). Hij werd aanvankelijk begraven op Begraafplaats H.J. Hendriks, in Overloon en herbegraven op 27 mei 1947 in graf IV. B. 3 op de CWG Begraafplaats Overloon.

Familie Achtergrond

Alexander Gay Graham (die bekend stond als Alex) was de zoon van Robert Graham en Elizabeth Gay die op 1/1/1909 in Henderson House, Pittenweem waren getrouwd volgens het formulier van de Evangelical Union Congregational Church. Henderson House was het huis van Elizabeth. Robert woonde in Kirk Wynd, Anstruther Easter en was brandweerman. Hij werd in 1883 geboren in Markinch, Fife, en was de zoon van David Graham, een ploeger, en Janet Graham (geboren Law), die beiden tegen die tijd waren overleden. Elizabeth Gay werd in 1885 geboren in Pittenweem en was de dochter van Robert Gay, die visser was, en Agnes Meldrum Gay (nee Watt).

Pittenweem en Anstruther zijn dorpen aan de zuidkust van Fife. Markinch ligt verder naar het westen en landinwaarts, vlakbij de naoorlogse New Town of Glenrothes.

Robert en Elizabeth Graham kregen de volgende kinderen: Agnes Watt 1909, David 1911, Janet Law 1912, Robert Gay 1914 (die in 1915 overleed), Alexander Gay 17/4/1917, Thomas 1921 en een tweeling Francis en Robert 1923 (hoewel Robert in 1924 overleed).

Agnes werd geboren in Pittenweem, David in Anstruther Easter, Janet en Alexander in Methil, Thomas in Anstruther Wester en Francis en Robert in Buckhaven (waarschijnlijk Methil). Methil maakt deel uit van Buckhaven aan de Fife Coast, ruim ten westen van Pittenweem.

In 1911 woonden Robert en Lizzie (zoals ze toen heette) in een huis met 2 kamers in Rose’s Buildings, Durie Street, Methil. Robert werkte nu als machinist bij de North British Railway. Toen Janet in 1912 werd geboren, werkte Robert als stoker op een stoomschip.

Bij de geboorte van Alex op 17/4/1917 woonde het gezin in Durie Street 102, Methil. Zijn vader werd nu beschreven als machinist.

In juni 1921 woonden Robert en Elizabeth in 44 High Street, Anstruther Wester. Bij hen waren hun eerste vijf overlevende kinderen, waaronder Alex. Robert werkte als machinist voor de North British Railway. Het gezin van zeven woonde nog steeds in een huis met twee kamers.

De broer van Alex, David, trouwde in 1931 met Letitia Ross in Scoonie, Fife. Zijn zus, Janet Law Graham, trouwde in 1939 in Methil met Peter Lawson. Zijn broer Thomas trouwde in 1942 met Christina Chapman uit South Shields in Newbourne, Suffolk. Hij was een RAF Radio Operator tijdens WO2.

Alexander en Catherine
Alexander en Catherine

Alexander Gay Graham trouwde in 1942 met Catherine F. Stokes in Devon. Het kan zijn dat Alex in dit gebied gestationeerd was. Kate was geboren op 5/4/1919 in Youghal Road, Dungarvan, Waterford, Ierland. In september 1939 woonde ze in 20 Holmes Road, Twickenham, Londen. Ze werkte als dienstmeisje in het huishouden van de 58-jarige weduwnaar Frederick W. Chambers die directeur van een bedrijf was. In hetzelfde huishouden waren Mary E. Hall (later Marsh) geboren 17/9/1906 – werkzaam als chauffeuse/huishoudster en Eileen Jeffrey (later French) geboren 24/5/1921 werkzaam als kok.

Alex en Kate hadden een kind, Rona C. Graham, geboren in de lente van 1944 in Devon.

Militaire carrière

Alex nam op 15/3/1940 dienst bij het 1e Bataljon van de King’s Own Scottish Borderers in Berwick on Tweed. Zijn beroep was filiaalmanager. Hij was 1.80 m lang, woog 1.90 kg, had bruin haar en bruine ogen en was presbyteriaan.

Hij volgde een schiettraining (Klasse 1 en 2) en in april 1944 kreeg hij ook les in het onschadelijk maken van Duitse Teller mijnen en Schuh mijnen. Uiteindelijk werd hij bevorderd tot sergeant.

Zijn dochter heeft twee brieven bewaard die haar vader aan haar moeder schreef. De eerste is gedateerd 6/5/1944, net een maand voor de landingen op D-Day. Kleine delen zijn verloren gegaan, maar de tekst luidt als volgt:

“Mijn liefste,

Dit zijn maar een paar regels bedoeld tot ik wat meer tijd heb om je een fatsoenlijke brief te schrijven. Ik dacht dat er misschien een brief op me lag te wachten ……… terugkomst vandaag, maar niet zo’n …….. hoop dat er morgen een is.

Er is een …. dat de 24-uurs pasjes weer ….. worden en als dat zo is, kom ik in het weekend thuis. Reken daar natuurlijk niet te veel op, maar ik zal mijn best doen. Dick, die al een paar weken probeert verlof te krijgen om te kunnen trouwen, heeft daarvoor 7 dagen verlof gekregen. Hij heeft heel veel geluk gehad, want alle verloven zijn ingetrokken, maar deze speciale tegemoetkoming is blijkbaar algemeen. Hij gaat morgen en is erg opgewonden.

Ik hoop dat jullie allebei van het mooie weer genieten en er volop van profiteren. Trouwens, wanneer laat je Rona dopen of heb je dat al gedaan? En nog iets, stuur je haar geboortekaartje op? Haast je en schrijf liefste, Al mijn liefde, eeuwig de jouwe, Alex.”

Alex zal met het 1e Bataljon K.O.S.B op Queen Beach (Sword Beach) geland zijn op D-Day, 6 juni 1944. Ze bereikten die nacht St Aubin D’Arquenay en trokken de volgende dag naar Periers sur le Dan voor een aanval op Cazelle. Deze werd echter afgelast omdat er geen vijand was. Daarna trokken ze naar de omgeving van Le Mensil dat net ten zuiden van Mathieu en ten noorden van Caen ligt. Gedurende hun tijd daar assisteerden ze de South Lancashires bij een aanval op Cambes en Plaine op 9 juni en op 12 en 15 juni werden patrouilles gestuurd voor een aanval op La Bijude. Terwijl ze op deze positie in de buurt van Le Mensil waren, maakten ze regelmatig slachtoffers tijdens patrouilles of als gevolg van vijandelijke beschietingen.

Het was hier dat Alex op 17 juni opnieuw schreef aan Kate op 2 Cleveland Place, Exmouth, South Devon:

“Mijn liefste,

Gewoon de gebruikelijke paar regels om je van je zorgen te verlossen. Het is een heerlijke nacht, de zon schijnt prachtig en alles is redelijk rustig. Als ik het me goed herinner was het de laatste keer dat ik zei dat het rustig was een paar minuten later alles begon open te breken, dus ik hoop dat dit niet weer gebeurt.

We zijn redelijk op ons gemak en vandaag hebben we wat sigaretten, zeep, scheermesjes enz. gehaald, die allemaal erg welkom waren. Ik denk dat het allemaal gunstig verloopt en blijkbaar is er op dit moment een grote strijd van wijsheid aan de gang.

Ik hoop dat jullie het allebei goed hebben lieverd. Ik verwacht morgen een brief van je. Je kunt je voorstellen hoezeer ik ernaar uitkijk.

Doe iedereen de groeten. Pas goed op jezelf. Veel liefs voor jullie allebei. Altijd de jouwe, Alex.

Toevoeging op envelop:
Ik heb geen brief van moeder gehad. Heb jij haar geschreven of zij jou?”

Het leven was misschien niet zo rustig als hij suggereerde, want de avond ervoor waren twee soldaten gewond geraakt door een uitbarsting van een Spandau die vlak bij het hoofdkwartier van het bataljon had geschoten. Op de ochtend van de dag dat hij de brief schreef waren er drie zware explosies gehoord en de dorpskerk werd rond 05:40 door de vijand beschoten. De eigen Medium Artillerie van de Geallieerden schakelde echter een vijandelijke mortierpositie in La Bijude uit na een zwaar spervuur.

Het 1e KSOB vocht rond Caen tot de stad capituleerde en rukte toen op naar het noorden door België.

Het bataljon kwam op 21 september vanuit België Nederland binnen bij Budel, waar de troepen een geweldig welkom kregen van de inwoners. Op 24 september trokken ze verder naar Liessel waar ze patrouilles uitvoerden in het gebied ten oosten van het Kanaal van Deurne. Op 28 september nam het bataljon posities in verder naar het noorden ter dekking van een kruispunt bij Milheeze, waarna ze op 1 oktober weer verder naar het noorden trokken, naar St Hubert waar ze opnieuw zeer goed ontvangen werden door de inwoners. Ze bleven hier een tijdje om patrouilles uit te voeren, maar kregen ook training en tijd om wat te ontspannen. Na wat werd beschreven als een aangenaam verblijf van 10 dagen in St Hubert, verhuisde het hele bataljon op 12 oktober naar een verzamelplaats net ten westen van St Anthonis. Op die dag slaagde het 1ste Bataljon van de Suffolks erin Overloon te veroveren en nam net ten zuiden van het dorp positie in.

Om 13.20 uur op 13 oktober begon het bataljon zijn aanval op het westelijke deel van een bos ten zuidwesten van Overloon, ten zuiden en westen van het landgoed dat tegenwoordig bekend staat als Helderse duinen. Ze begonnen vanuit een positie net ten noorden van de oost/west-weg van Overloon naar Oploo. Eén eskadron Churchill Tanks (4th Grenadier Guards), één eskadron Flail tanks en één eskadron Flamethrowers leidden de weg. Tegen 17.00 uur waren de leidende troepen erin geslaagd een punt te bereiken op ongeveer 200 meter van de zuidelijke rand van het bos en hier consolideerde het bataljon zich voor de nacht. Er werd geen vijand aangetroffen tot de voorste compagnieën in positie kwamen en toen openden geïsoleerde machinegeweren af en toe en bleven dat doen tot een uur na het vallen van de avond. Vanaf het moment dat het hele bataljon in het bos was, vuurde de vijand tamelijk zwaar met artillerie, mortieren en Nebelwerfer op het bos.

Op 14 oktober vielen de Royal Ulster Rifles het bos ten oosten van het bataljon aan en consolideerden toen hun positie. De Lincolns passeerden toen de RUR en deden een aanval op een bos iets zuidelijker van hen. Ze werden aangevallen door machinegeweren en leden slachtoffers, waardoor ze zich moesten terugtrekken naar de posities van de RUR. De rest van de dag legde de vijand een grote hoeveelheid vuur op het Brigadegebied, waarvan een groot deel van Nebelwerfers. In de middag slaagden de Lincolns met twee compagnieën van de RUR er met zwaar ondersteunend artillerie- en machinegeweervuur in hun doel te bereiken, een bos verder naar het zuiden.

Gedurende deze dag verkenden het 1e KOSBs verder naar de zuidelijke en westelijke hoeken van het bos waar ze gelegerd waren, vernietigden twee mitrailleurposten en doodden zes vijandelijke soldaten en verwondden anderen. Verkenningspatrouilles stelden ook vast dat er vijandelijke troepen in een bos naar het zuiden waren en dat een beek een obstakel voor tanks zou vormen. Op deze dag werden drie mannen van het bataljon gedood en raakten er twaalf gewond door beschietingen en mortiervuur. Eén van de drie gesneuvelden was Sgt. Alexander Gay Graham en een andere was Pte. Robert Wright. Ze werden aanvankelijk begraven bij de kruising van de Peelkampweg en de Vredepeelweg, ten zuidwesten van Overloon. De derde gesneuvelde man was soldaat William Joseph Simmons die aanvankelijk iets zuidelijker in het bos begraven lag. Alexander Gay Graham en Robert Wright werden later naast elkaar herbegraven op de Oorlogsbegraafplaats Overloon, terwijl William Joseph Simmons later werd herbegraven op de Oorlogsbegraafplaats Mook.

Nasleep

De vrouw van Alex werd aanvankelijk door het Infantry Record Office in Perth op 23 oktober 1944 in een zeer onpersoonlijke brief op de hoogte gebracht van zijn dood.

Daarna ontving ze een meer persoonlijke brief, geschreven op 31 oktober 1944 door Rev. Iain Wilson van het 1e KOSB. Daarin stond het volgende, hoewel onvolledig:

“Mijn lieve mevrouw Graham,

U zult van het Ministerie van Oorlog gehoord hebben dat uw man – die fijne, opgewekte, dappere ziel – op 14oktober aan zijn einde kwam, in actie tegen de nazi’s. Ik kan het bijna niet opbrengen om zulke woorden te schrijven en weet nauwelijks hoe ik u mijn verdriet en diepe medeleven kan betuigen. Voor mij was hij een geweldige vriend en ik mis hem meer dan ik kan zeggen. Maar voor jou, met je kleine kind, gaat de zwaarte van dit offer mijn voorstellingsvermogen te boven. Ik wens meer dan wat dan ook dat ik de kracht heb om je een beetje te troosten.

Ik hoop dat het een kleine steun is als ik je vertel dat hij pijnloos en onmiddellijk aan zijn einde kwam. Hij wist absoluut geen seconde wat er was gebeurd. Pijn of de gedachte aan zijn heengaan bleven hem bespaard.

Hij rukte op tegen de vijand toen hij in hevig mitrailleurvuur terecht kwam. Hij raakte gewond aan zijn hoofd en overleed onmiddellijk. Later vond ik hem en legde hem te rusten bij enkele van zijn kameraden. Hij zag er absoluut vredig uit, met nauwelijks een schrammetje. Ik heb zoveel mogelijk van zijn bezittingen veiliggesteld als ik kon en alle beschikbare persoonlijke bezittingen zullen jullie te zijner tijd bereiken.

Mijn lieve ziel, ik kan je niet vertellen met welk verdriet ik deze plicht heb vervuld. Het is alsof een stukje…”

Alexander Gay Graham wordt herdacht op de gedenkplaat voor WO2 in de parochiekerk van Methil.

Kate had een grote Ierse familie, waarvan sommigen na de oorlog naar Engeland kwamen. Ze hielpen haar om voor Rona te zorgen.

Op een bepaald moment na Alex’ dood woonde Kate in 25 St. Luke’s Road, Maidenhead, Berkshire. In 1950 trouwde ze in Maidenhead met Charles W. F. Clarke en in 1953 kregen ze daar een dochter, Una Clarke.

Alex’ vader overleefde hem maar drie jaar en stierf in 1947 in Methil. Zijn moeder stierf in 1966, ook in Methil.

Zijn broer Thomas emigreerde in 1949 naar New South Wales in Australië en zijn jongste broer Francis trouwde in 1952 met Hannah Frazer McLaughlin McClean.

Zijn zus, Janet Law Lawson, overleed in 1954 in Edinburgh. Zijn broer, David, overleed in 1976 en zijn zus, Agnes, die nooit trouwde, in 1991. Beiden stierven in het Methil gebied. Zijn broer Thomas overleed in 2004 in New South Wales en tenslotte overleed Francis in 2016 in Methil.

Verscheidene van hen lieten kinderen na, van wie er nog een aantal in het Methil gebied wonen.

Alexander’s dochter, Rona C. Graham, trouwde met Ronald J. Jenkins in 1969 in Windsor, Berkshire.

  • Alexander Gay Graham

    Alexander Gay Graham

    Alexander Gay Graham

  • Alexander en Kate

    Alexander en Kate

    Alexander en Kate

  • Kate en hun dochtertje Rona

    Kate en hun dochtertje Rona

    Kate en hun dochtertje Rona

  • King's Own Scottish Borderers Medal

    King’s Own Scottish Borderers Medal

    King’s Own Scottish Borderers Medal

  • Een van de brieven van Alex

    Een van de brieven van Alex

    Een van de brieven van Alex

  • Brief van Rev. Iain Wilson

    Brief van Rev. Iain Wilson

    Brief van Rev. Iain Wilson

Bronnen en credits

Van de website Scotland’s People: Burgerlijke en parochiële geboorte-, huwelijks- en overlijdensregisters; Schotse volkstellingsregisters
Van FindMyPast: Electoral Rolls; Militaire Records
Website King’s Own Scottish Borderers
1st KOSB Oorlogsdagboeken (Royalscotskosbwardieries)
Hulp, foto’s, Alex’ logboek en brieven van Rona Jenkins (Alexander’s dochter) en Rebecca Joyce (Alexander’s achterkleindochter).

Research Nicole van Loon, Elaine Gathercole

Lees verder

Halls Albert

Halls | Albert William

  • Voornamen

    Albert William

  • Leeftijd

    18

  • Geboortedatum

    04-02-1926

  • Datum overlijden

    14-10-1944

  • Servicenummer

    14714650

  • Rang

    Private

  • Regiment

    Royal Norfolk Regiment, 1st Bn.

  • Grafnummer

    III. B. 9.

  • Albert William Halls

    Albert William Halls

    Albert William Halls

  • Graf William Halls

    Graf William Halls

    Graf William Halls

Biografie

Albert William Halls sneuvelde in de strijd op 14 oktober 1944. Hij werd aanvankelijk begraven op de Venrayseweg Cemetery in Overloon en later op 1/5/1947 overgebracht naar Graf III. B. 9. op de Oorlogsbegraafplaats in Overloon. Hij was pas 18 jaar oud en soldaat in het1ste Bataljon van het Royal Norfolk Regiment (dienstnummer 14714650). De inscriptie op zijn graf luidt: “Er is een hoek van een buitenlands veld dat voor altijd Engeland is.”

Militaire carrière

Het 1e Bataljon van het Royal Norfolk Regiment was nog in India toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Het bleef daar tot juli 1940, toen het naar huis terugkeerde. Het landde op D-Day (6 juni 1944) op Sword Beach in Normandië. Het speelde zijn rol in de operaties in Normandië in juni, juli en augustus voordat het een uitgebreidere rustperiode kreeg op 17 augustus in Tinchebray, waar het ook versterkingen kon ontvangen om de vele gewonden te vervangen.

In september trokken ze door Frankrijk en België en bereikten op 25 september Helmond in Nederland. Hier werden ze opgewacht door een uitgelaten menigte, ondanks het feit dat ze nog steeds probeerden te vechten tegen de vijand. B Company had de taak toegewezen gekregen om de oostkant van de stad te verdedigen, nadat ze van hogerhand de verzekering hadden gekregen dat de Duitsers die nacht een tegenaanval zouden doen en ze waren erg bezorgd om zich te vestigen en gevechtsposities, schootsvelden enz. uit te zoeken. Lt. GDH Dicks MC van B Coy vertelde later zijn verhaal. Hij herinnert zich na het controleren van de accommodatie voor het peloton:

”Ik draaide me om, om het huis te verlaten. Ik werd onmiddellijk belaagd door ongeveer 50 verpleegsters die erop stonden dat ik met hen meekwam naar het ziekenhuis aan de overkant om de gevangenen hun eerste blik op de bevrijding te gunnen. Ik had geen keus – ondanks de zorgen in mijn hoofd – ik werd aan elke arm over de weg gesleurd door een paar enthousiaste  Nederlandse verpleegsters, gevolgd door minstens acht van de jongens die dezelfde aangename behandeling kregen. Het tafereel in het ziekenhuis van patiënten die met witte, zwakke handen zwaaiden naar een smerige, besmeurde en bewapende Britse onderofficier zou voor elke wetenschapper interessant zijn geweest.

Uiteindelijk ontsnapte ik aan de verpleegsters en toen moest ik de anderen die naar binnen waren gesleept eruit halen. Ik heb sindsdien vaak aan die groep jongens gedacht – hoe gelukkig ze op dat moment waren. Cariello (gedood op 1 maart), Halls (gedood op 14 oktober), Gorbell (gedood op 14 oktober), McMorrine (gewond op 14 oktober), Taylor (gewond op 16 oktober).”

Ze verlieten Helmond op 29 september, staken de Maas over bij Grave, via Heumen naar Maldens Vlak op 1 oktober. Hier verbleven ze tot 11 oktober, waarna ze naar Cuijk trokken en vervolgens naar St Anthonis en Oploo op 12 oktober.

De geallieerde opmars was gestopt bij Arnhem, maar in het oosten, in het gebied tot aan de rivier de Maas, bleef een grote weerstand achter en het was de bedoeling om in oktober 1944 naar het zuiden te trekken om het gebied tot aan Venray te ontruimen. Overloon, dat ten noorden van Venray ligt, werd op 13 oktober ingenomen en het 1ste Bataljon van het Norfolk Regiment bracht de nacht van de 13de door in de bossen rond Overloon. Het doel was om op de 14de zuidwaarts naar Venray te trekken, maar daarvoor moest een beek worden overgestoken die de Molenbeek heette. De vijand had echter over een afstand van 1000 meter vrij zicht op de Britse troepen toen ze de beschutting van het bos verlieten.

In mei 1945 schreef Lt. GDH Dicks MC een persoonlijk verslag van zijn ervaringen van die dag terwijl hij herstellende was van verwondingen die hij in maart 1945 opliep.

“De volgende morgen, 14 oktober 1944, ontvingen we onze orders voor de aanval. B Company zou één van de twee voorste compagnieën zijn met de ondankbare taak de vijand eerst te lokaliseren en te bestoken. Friar (Lt. D.B. Balsom) kreeg de taak het leidende peloton te zijn met Company HQ als volgende, dan mijn peloton en dan Ray’s (Lt. R. S. Hilton) peloton. Ray en ik zouden met Company HQ meereizen.

Het was onvermijdelijk dat we al snel onder vuur kwamen te liggen van de Duitse stellingen en het peloton van Friar leed verliezen. Iedereen zocht de diepe greppels aan weerszijden van de weg op en kroop voorzichtig naar voren. Ik heb een uitgesproken hekel aan kruipen, dus al snel begon ik te schuifelen op mijn handen en voeten, met mijn knieën van de grond. Resultaat – een kogel door mijn rugzak. Ik dook even ineen, maar al snel overwon mijn houding mijn voorzichtigheid en richtte ik mijn lichaam weer wat op. Resultaat – nog een kogel door mijn rugzak. Ik riskeerde maar geen derde mogelijkheid. Eric (Major, E.A. Cooper-Key MC, OC B Coy) en zijn strijdmakker stonden snel daarna op en maakten een pittige sprint naar Friar om informatie te krijgen en riepen ons toen op om orders te krijgen voor de aanval.

Het plan was dat Friar zou blijven waar hij was en de Duitsers onder schot zou houden. Ray en ik moesten ons aan weerszijden van de weg opstellen – Ray rechts en ik links.

Ik stelde me op achter een armoedige boerderij en ging toen de open vlakte in aan de linkerkant van de weg met twee secties in lijn volgens de gevechtsoefening met ongeveer 5 meter tussen elke man. Ik voelde me zo naakt als op de dag dat ik geboren werd.

We gingen stapvoets vooruit met de Churchill tank achter ons aan. Een spervuur opende en ik zag de traceerkogels door onze gelederen gaan en een slachtoffer vallen. Het was Halls, Bren schutter van de 8 Sectie – neergeschoten (zoals ik achteraf hoorde) door het hart. Hij was helemaal links van de sectie en het vuur kwam, merkte ik, van een overhangend bosje, links voor ons. De manschappen gingen automatisch naar de grond. Cpl. Smith haalde het Bren geweer van het lichaam van de dode soldaat; en L/Cpl. Grimble, de andere Bren schutter in de voorste gelederen, vuurde nog onophoudelijk verder hoewel ik het gevoel heb dat hij maar een vaag idee had vanuit welke richting het spervuur kwam.”

In totaal sneuvelden die dag elf mannen van de Royal Norfolk’s, waaronder Albert William Halls. Het bataljon slaagde er op 16 oktober in de Molen Beek over te steken en Venray werd op de18de ingenomen. Tussen 13 en 18 oktober leed het bataljon 43 dodelijke slachtoffers en bijna 200 gewonden en de steden Overloon en Venray werden zwaar beschadigd.

Familieachtergrond

Albert William Halls (bij zijn familie bekend als Albie) was de zoon van Cyril Halls en Beatrice E. Taylor die in 1925 in Ely, Cambridgeshire trouwden.

Cyril Halls was de zoon van William Halls en Selina Halls (nee Chilvers). William werd in 1856 geboren in Wilny, Norfolk en Selina in 1863 in Clenchwarton, Norfolk. Ze schijnen de volgende kinderen te hebben gehad: Frederick A. 1886, Claude E. 1890, Cyril. 25/1/1898. Frederick werd geboren in Saham Toney, Claude in Terrington St John en Cyril in Wiggenhall St Germans.

In 1901 woonden William en Selina Halls in Church Road, Terrington Saint John, Norfolk. William was politieagent. Bij hen waren Frederick, Claude en Cyril. Frederick werkte als metselaar. In 1901 woonde de familie nog steeds in Terrington St John en William was nu gepensioneerd bij de politie. Alleen Claude en Cyril waren daar nog. Claude werkte als landarbeider.

In juni 1921 was Cyril verhuisd naar Ely en woonde hij als kostganger in het huis van William en Sarah Jane King in Broad Street, Ely. Cyril werkte als kaartjesverzamelaar voor de Great Eastern Railway. William King was 54 en arbeider op een houtwerf. Bij hen was hun 10-jarige dochter en een getrouwde 28-jarige dochter, haar zoon en haar man, die machinist was voor de Great Western Railway. Er was ook nog een andere 29-jarige kostganger, die treinexaminator was voor de Great Eastern Railway.

Beatrice Edith Taylor was de dochter van Harry Albert Taylor en Priscilla Taylor (geboren als Turner). Harry werd geboren in 1879/80 en Priscilla in 1879/81, allebei in Ely. Ze schijnen de volgende kinderen te hebben gekregen, allemaal in Ely: Albert James 1897, Elizabeth Ann 1899, Beatrice Edith 22/10/1902, Harold 1905, Ivy Gladys 1907, Frances Amelia 1909, William A. 1911, Harry Arthur O. 1914 en Mary K. 1916.

In 1911 woonden Harry en Priscilla in Chapel Street, Ely. Harry was laarzenreparateur. Bij hen waren hun eerste zes kinderen, waaronder Beatrice.

In juni 1921 woonden Harry en Priscilla in The Range 10, Silver Street, Ely. Harry was nog steeds laarzenreparateur. Bij hen waren al hun kinderen behalve James en Ivy, hoewel Elizabeth getrouwd was en haar man en dochter er ook waren. Harold werkte als verzekeringsbediende en Elizbeth’s man als kaartjesverkoper voor de Great Eastern Railway.

Cyril Halls trouwde in 1925 in Ely met Beatrice Edith Taylor. Ze kregen de volgende kinderen, allemaal in Ely: Albert William 4/2/1926, Kenneth C. 1929, Frederick A. 12/6/1932, Keith H. 1934, Terence E. 1936, Geoffrey C. 1938 en Gena L. 1940.

In september 1939 woonden ze in 72 St John’s Road, Ely met alle zes kinderen die toen geboren waren, inclusief Albert. Cyril werkte als conducteur bij de spoorwegen.

Cyril Halls stierf in 1942 in het Cambridge district en heeft niet geweten van het lot van zijn zoon.

Albert William Halls sneuvelde op 14/10/1944 bij Overloon.

Beatrice Edith Halls stierf op 20/4/2001 in het Cambridge district.

  • Albert Halls Family

    Albert Halls Family

    Albert met broertje George op zijn arm, moeder Beatrice en broertje Kenneth en voorste rij broertjes Keith, Fred en Terence

  • Albert William Halls portrait and medals

    Albert William Halls portrait and medals

    Albert William Halls portrait and medals

  • Ely Cambridgeshire War Memorial

    Ely Cambridgeshire War Memorial

    Ely Cambridgeshire War Memorial

  • In memory of the fallen

    In memory of the fallen

    In memory of the fallen

  • Jeff Keith and Terry Halls

    Jeff Keith and Terry Halls

    Jeff Keith en Terry Halls

Bronnen en credits

Van de FindMyPast website: Burgerlijke en parochiële geboorte-, huwelijks- en overlijdensregisters; Engelse volkstelling en registers uit 1939; kiezerslijsten; militaire registers.
Royal Norfolk Regiment Museum website
Informatie uit “Thank God and the Infantry – from D-Day to VE-Day with the 1st Battalion, the Royal Norfolk Regiment” door John Lincoln.
Foto met dank aan Patrick Halls (Alberts neef) en Alberts broers en zus.

Research Elaine Gathercole

  

Lees verder

Muir Robert

Muir | Robert

  • Voornamen

    Robert

  • Leeftijd

    33

  • Geboortedatum

    17-02-1912

  • Datum overlijden

    25-08-1945

  • Servicenummer

    3310763

  • Rang

    Private

  • Regiment

    Highland Light Infantry (City of Glasgow Regiment),2nd Bn.

  • Grafnummer

    IV. A. 10.

Graf Robert Muir

Graf Robert Muir

Graf Robert Muir

Biografie

Robert Muir (Servicenummer 3310763) kwam om het leven doordat hij per ongeluk werd neergeschoten op 25 augustus 1945. Hij was 33 jaar oud en soldaat in het2e Bataljon van de Highland Light Infantry (City of Glasgow Regiment). Hij werd aanvankelijk begraven op de Margraten Begraafplaats en later op 1 mei 1947 bijgezet in Graf IV.A.10 op de Oorlogsgravenbegraafplaats Overloon. De inscriptie op zijn graf luidt: “Jaren kunnen de mooie herinneringen die we aan hem hebben niet verduisteren, noch kunnen schaduwen ze verduisteren.”

Er is nog geen foto van Robert Muir gevonden. Als iemand die dit leest een foto van hem heeft of meer informatie over hem – of als u hierna fouten in zijn biografie ziet, verzoeken wij u vriendelijk contact met ons op te nemen.

Familieachtergrond

Robert was de zoon van Walter Muir en Susan Todd Fernie die op 30/5/1899 in Govan, Glasgow waren getrouwd.

Walter werd eind 1873 geboren in Birkenhead, Cheshire, als zoon van William Muir en Margaret Muir (nee Affleck). William en Margaret waren allebei in Schotland geboren. Hun eerste kind, Margaret, werd geboren in Partick, Lanarkshire in 1862 en hun volgende, William, werd geboren in Govan in 1866. In 1881 woonden William en Margaret weer in Govan op 137, Main Street met hun drie kinderen. William werkte als scheepstimmerman. Govan heeft een lange geschiedenis van scheepsbouw en zoals we zullen zien had de familie daar veel banden mee. In 1891 was Walter (Snr) overleden en woonde Margaret in 17, Albert Street, Govan met haar zoons William en Walter. William werkte als takelaar en Walter als arbeider op een scheepswerf – maar hij was werkloos. Er wordt gedacht dat Walter in 1891 in de gevangenis heeft gezeten.

Susan Todd Fernie werd in 1876 geboren in Govan. Haar vader, William Fernie, werd in 1835 in Edinburgh geboren en haar moeder, Jessie Fernie (nee Reid) in 1837 in Aberdeen. In 1881 woonden William en Jessie op 6, Three Ell Road, Govan met zes kinderen (waaronder Susan) geboren tussen 1867 en 1879 in Govan. William werkte als scheepsboorder. In 1891 was William overleden en woonde Jessie in 82, Queen Street, Govan, nu met acht kinderen (waaronder Susan), waarvan er nog twee waren geboren tussen 1881 en 1885. Er was ook een kleinkind. Susan en een zus werkten als luciferdoosmaker, een andere zus was een koekjesbewerker en een andere was een kapster. Haar oudste broer was scheepstimmerman.

Ten tijde van hun huwelijk op 30/5/1899 gaven Walter en Susan beiden hun adres op als 41 Hamilton Street, Govan. Water werkte als monteur en Susan werkte in een augurkenfabriek. Er werd opgemerkt dat hun beide vaders overleden waren en dat de moeder van Susan hertrouwd was en nu Jessie Rodger heette.

Walter en Susan kregen de volgende kinderen, allemaal in Govan: Walter Fernie 1895, William Fernie 1899, Susan 1902, Alexander 1904, Mary Ann 1906, Jessie Fernie 1909, Robert Elder 1912 en James 1917. Susan stierf echter op 2-jarige leeftijd in 1903, Jessie in het jaar waarin ze geboren werd en Mary Ann in 1908, waardoor ze alleen overbleven met de vijf jongens.

In 1901 woonden Walter en Susan in Logie Street 29, Govan, Glasgow met Walter van 6 en William van 2. Walter werkte als scheepswerfarbeider. In 1911 woonden ze nog steeds in Govan, nu met Walter 16, William 11 en Alexander 6.

Ten tijde van de geboorte van Robert Muir op 17/2/1912 woonden ze in Logie Street 25, Govan. Zijn vader, Walter, werd vermeld als scheepsmonteur. De meisjesnaam van zijn moeder was Fernie en er werd genoteerd dat ze op 30/5/1899 in Govan waren getrouwd.

Het lijkt erop dat Walter Muir (Snr) op 19/10/1914 werd ingelijfd bij het 16e Bataljon van de Highland Light Infantry (Servicenummer 14969). Hij werd echter op 16/3/1916 ontslagen wegens ziekte. Blijkbaar nam zijn zoon William van 25 Logie Street ook dienst op 6/3/1915, toen hij nog maar 16 jaar oud was. Zijn leeftijd werd aanvankelijk opgegeven als 19 jaar en 6 maanden – maar hij werd op 10/5/1915 ontslagen omdat zijn leeftijd verkeerd was opgegeven.

Op 28/4/1916 trouwde Robert’s broer, Walter Fernie Muir, met Margaret L. Wood en een andere broer, William Fernie Muir, trouwde op 26/3/1920 met Elizabeth McCrindle. William’s adres was 25 Logie Street en hij was een ijzerboorder van 20 jaar oud. Zijn vader was Walter Muir, een scheepshelper en zijn moeder was Susan Muir (meisjesnaam Fernie). Elzabeth McCrindle woonde ook op 25 Logie Street. Ze was 23 jaar oud. Haar vader was Alexander McCrindle (overleden) die scheepswerfarbeider was geweest en haar moeder was Janet McCrindle (meisjesnaam Stewart). De getuigen waren Walter Muir en Jessie Dempster.

In 1921 woonden Walter en Susan nog steeds in 25 Logie Street. Dit was een adres dat door meerdere huurders werd gedeeld – waarschijnlijk een Glasgow Tenement gebouw met meerdere flats op verschillende verdiepingen. Bij hen waren Alex, Robert en James. Er waren ook twee huurders – een andere Walter Muir geboren in januari 1871 in Govan en zijn dochter Margaret Muir geboren in november 1907 in Govan. Robert’s vader werkte als een plaatwerker bij Alex Stephen, Ship Repairs, Govan. Alex werkte als algemeen arbeider bij Mouett & Miller, houtzagerijen, maar zat op dat moment zonder werk. De oudere Walter Muir werkte ook als assistent bij Alex Stephen.

Walter en Susan Muir woonden in 1938 nog steeds in Logie Street 25. Hun zonen William en Robert waren ook aanwezig.

Het is niet bekend wanneer Robert zich aansloot bij het 2e Bataljon van de Highland Light Infantry (City of Glasgow Regiment).

Het 2e Bataljon van de Highland Light Infantry was in Palestina toen de oorlog begon en werd overgeplaatst naar Egypte. Op 22 december 1940 kwam het aan bij Khasham el Girba in Soedan, waar het het bevel overnam van de 1st Essex bij de Butana Bridge en onder het bevel kwam van de 10th Indian Infantry Brigade. Toen het bataljon aankwam, bezette de 10de Indische Brigade een aantal bruggenhoofden op de oostelijke oever van de Atbara in de omgeving van Gedaref, Khasm-el-Gerba en Sarsareib. Ze namen deel aan een opmars om de Italiaanse troepen terug te dringen uit Abu Gamel, Kassala en Tessenei, gevolgd door een poging om hen de weg naar Keru af te snijden. Op 22 januari werd een enkele compagnie van de 2nd HLI ondersteund door een enkele veldbatterij naar de vijand gestuurd bij de Jebel Sheba. Tijdens een overhaaste aanval werd de compagniescommandant gedood toen het bataljon op zwaar mitrailleurvuur stuitte. Met de steun van de veldbatterij naderde de compagnie de vijand, wat resulteerde in de gevangenneming van zeshonderd gevangenen.

Na de actie bij Jebel Sheba zette het bataljon de opmars voort door moeilijk terrein naar Biscia, dat al ingenomen was door de 4de Indiaanse Divisie. Daarvandaan kreeg de 10de Indiaanse Brigade het bevel door te stoten om de weg Agordat-Barentu af te snijden. Toen het de positie op de weg bereikte, was er geen vijand aangekomen dus trok de brigade verder naar Barentu. De twee Indiase bataljons in de brigade, de 4/10e Baluchs en de 3/18e Royal Garhwal Rifles, hadden op 26 januari al de eerste verdedigingslinie bij Barentu ingenomen. De 2nd Highland Light Infantry viel de tweede verdedigingslinie aan nadat ze zich achter de Indiase bataljons hadden opgesteld met ‘A’ compagnie op de rechterflank en ‘D’ compagnie die verder naar het westen trok. Beide compagnieën veroverden hun doelen na een stevig gevecht, maar een vernietigend enfiladevuur trof vervolgens ‘A’ Company. De ‘A’ Compagnie werd gedwongen zich terug te trekken en leed daarbij slachtoffers, waardoor de ‘D’ Compagnie eenzelfde lot trof. Tijdens de aanval verloor het bataljon beide compagniescommandanten samen met honderd andere slachtoffers. Op deze dag werd gemeld dat Robert Muir één van de gewonden was. Het is niet bekend hoe lang het duurde voor hij herstelde. Terwijl de brigade druk bleef uitoefenen op Barentu samen met de 29ste Indiaanse Brigade in het westen, gaf de vijand zich gewonnen en evacueerde de stad in de nacht van 1 februari. Barentu werd de volgende dag bezet.

Na een rustperiode nam de 2nd HLI eind maart deel aan de Slag om Keren waar het bleef tot 5 juli 1941 toen het inscheepte naar Egypte.

Na een periode in Egypte, Syrië en Cyprus ging het 2nd HLI naar de Westelijke Woestijn, waar het vocht in de slag om Knightsbridge in juni 1942 en de slag om Fuka in juli 1942. In het laatste deel van 1942 werd het teruggetrokken om te herstellen en in juli 1943 nam het deel aan de geallieerde invasie van Sicilië. Na de omscholing tot bergbataljon vocht het in Joegoslavië, Albanië en Griekenland. Begin 1945 werd het naar Italië gestuurd voor de laatste opmars in het noorden, waar het tot het einde van de oorlog bleef.

Na de oorlog verbleef het heel even in Oostenrijk voordat het terug werd gestuurd naar Griekenland. Hier diende het bij Drama aan de grens met Bulgarije. Daarna volgde een korte onderbreking in de buurt van Athene voordat het terugkeerde naar Drama en vervolgens naar Salonika werd overgeplaatst.

Een slachtofferrapport geeft aan dat Robert Muir op 25/8/1945 per ongeluk omkwam in West-Europa. Een meer gedetailleerd rapport geeft aan dat hij per ongeluk werd neergeschoten. Nakomelingen van zijn broer begrepen van een ouder familielid dat dit gebeurde toen hij op konijnen aan het jagen was, maar er is geen informatie over waar hij was toen hij werd neergeschoten of waar hij aanvankelijk werd begraven voor Margraten.

Er wordt echter gedacht dat hij op dat moment in Kortrijk in België kan zijn geweest, hoewel er nog geen link is gevonden tussen dat gebied en de 2nd HLI. Julia Moreels was een jonge vrouw in dat dorp die een Schotse soldaat had gekend die Robert Muir heette en enkele jaren ouder was dan zij. Haar familie heeft echter begrepen dat hij in 1945 bij een ongeluk om het leven kwam. Julia beviel later van hun dochter Daisy Moreels, die op 15/2/1946 in Kortrijk werd geboren. Er wordt gedacht dat Roberts ouders mogelijk op de hoogte waren van zijn kind en Kortrijk na de oorlog hebben bezocht. Julia zelf overleed in 1966. Haar dochter werd opgevoed door haar grootouders. Daisy stierf in mei 1989 op slechts 43-jarige leeftijd, maar ze heeft nooit geweten wie haar vader was. Haar zoon gelooft dat Daisy’s vader de Robert Muir is die in Overloon begraven ligt – en dit lijkt zeker waarschijnlijk uit de herinneringen van zowel Julia als Robert’s levende familieleden.

Op een gegeven moment werd hij herbegraven op de Margraten Cemetery, maar toen dit een volledig Amerikaanse begraafplaats werd, werd hij op 1 mei 1947 herbegraven op de Britse begraafplaats in Overloon.

Robert’s broer Walter diende op een gegeven moment ook in het leger.

Walter en Susan Muir woonden nog steeds in Logie Street 25 in 1947. Bij hen was hun zoon Alexander.

Susan Todd Muir overleed in 1951 in Govan en het schijnt dat haar man Walter voor haar stierf.

Robert’s broer Walter overleed in 1964, William in 1980, Alexander in 1976 en James in 2002.

  • Walter and Susan Muir with baby (name not known)

    Walter and Susan Muir with baby (name not known)

    Walter en Susan Muir met baby (naam niet bekend)

  • Fien Janssen uit Mill adoptant van het graf

    Fien Janssen uit Mill adoptant van het graf

    Fien Janssen uit Mill adoptant van het graf

Bronnen en credits

Van de website Scotland’s People: Burgerlijke en parochiële geboorte-, huwelijks- en overlijdensregisters; Schotse volkstellingsregisters
Van FindMyPast: geboortegegevens, volkstellingsinformatie en militaire gegevens
Van Ancestry: inzichten uit drie stambomen waarin Robert Muir voorkomt
Wikipedia – Highland lichte infanterie
Royal Highland Fusiliers Museum
WW2Talk – item over de geschiedenis van 2 HLI door dryan67 22/11/2024
Informatie van Stuart Lewsey (achterkleinzoon van Walter Muir en achterneef van Robert Muir) en Rudy Vanneste – kleinzoon van Julia Moreels

Research Sue Reynolds, Elaine Gathercole

Lees verder

Fisher Patrick

Fisher | Patrick

  • Voornamen

    Patrick

  • Leeftijd

    25

  • Geboortedatum

    1919

  • Datum overlijden

    28-09-1944

  • Servicenummer

    5829866

  • Rang

    Private

  • Regiment

    Suffolk Regiment, 1st Bn.

  • Grafnummer

    II. E. 14.

Graf Patrick Fisher

Graf Patrick Fisher

Graf Patrick Fisher

Biografie

Patrick Fisher sneuvelde in de strijd op 28 september 1944. Hij was 25 jaar oud en soldaat in het 1ste Bataljon van het Suffolk Regiment (Servicenummer 5829866). Hij werd aanvankelijk begraven op Terrein D 86c Klotterpeel, Bakel-Milheeze dat net ten zuiden van De Rips en ten noorden van Milheeze ligt en later op 20 mei 1947 bijgezet in Graf II.E.14 op de Oorlogsgravenbegraafplaats Overloon. Zijn inscriptie luidt “Onze gedachten vliegen in stilte naar de dagen dat je bij ons was, want herinneringen sterven niet.”

Er is nog geen foto van Patrick Fisher gevonden. Als iemand die dit leest een foto van hem heeft of meer informatie over hem – of als u hierna fouten in zijn biografie ziet, verzoeken wij u vriendelijk contact met ons op te nemen.

Militaire carrière

Het 1e Bataljon van het Suffolk Regiment was gestationeerd in Devonport als onderdeel van de 8e Infanterie Brigade, 3e Infanterie Divisie en diende van eind 1939 tot mei 1940 bij de British Expeditionary Force (BEF) in Frankrijk. Samen met de rest van de BEF werd het in 1940 geëvacueerd uit Duinkerken.

De volgende vier jaar werden doorgebracht met trainen in het Verenigd Koninkrijk voor de invasie van Normandië in 1944, ook wel bekend als D-Day op 6 juni. Het 1ste Bataljon landde op Sword Beach en was betrokken bij de aanval en de inname van het Hillman Fort op D-Day zelf. Ze bleven oprukken door Frankrijk, waaronder
gevechten die veel levens kostten bij Chateau de la Londe en bij Tinchebray. Soldaat Paddy Fisher wordt kort genoemd in Mark Forsdike’s boek “Fighting Through to Hitler’s Germany” terwijl hij eind juni bij Chateau de Londe was, wat in ieder geval duidt op zijn aanwezigheid daar.

Op 13 augustus raakte hij gewond tijdens de Slag bij Tinchebray. Het 1e Suffolks speelden hun rol in deze gezamenlijke aanval met de Amerikanen die begon op 11 augustus 1944, hoewel hun rol pas echt begon om middernacht op 12 augustus. Op sommige plaatsen stuitten ze op sterke tegenstand en de aanval werd bemoeilijkt door het verlies van veel leidinggevende officieren van de Brigade die gewond raakten toen een granaat neerkwam vlakbij een planningsvergadering op het hoofdkwartier van de Brigade. Op de 12de en 13de leed het bataljon veel slachtoffers voordat het zijn doel bereikte.

Het bataljon trok door België en kwam op 21 september in Nederland aan. Op 22 september trokken ze Weert binnen waar ze werden verwelkomd door de plaatselijke bevolking.
Mark Forsdike beschrijft: “De hele stad kwam nu tot leven. Uit de straten en huizen kwamen mensen tevoorschijn. Meisjes gekleed in rokjes van rood, wit en blauw en de nationale kleur oranje kwamen tevoorschijn om hun bevrijders te omhelzen en te kussen.” Ze bleven tot 27 september in Weert en patrouilleerden langs het kanaal om de sterkte van de vijand in te schatten en probeerden af te rekenen met degenen die ze tegenkwamen.

Ze trokken op naar de rand van een klein bos ten zuiden van het dorp De Rips. Men dacht dat er Duitse troepen in het dorp waren. Er werden twee pogingen ondernomen om een gevechtspatrouille naar een klein dijkje bij het dorp te sturen, maar beide pogingen stuitten op moeilijkheden. Een peloton ging in colonne over het kanaal via een klein bolvormig bruggetje. Daarachter was struikgewas met kleine struiken van ongeveer 4 of 5ft hoog. Ze werden direct door een Duitse schutter onder vuur genomen.  Luitenant Cray gaf daarop het commando dat ze zich moesten terugtrekken.
Soldaat Ken Wright nam een gewonde soldaat op zijn rug maar vermoedde dat deze al was overleden, dus legde hij hem voorzichtig neer en ging terug om een andere gewonde soldaat te halen die hij naar de overkant van het kanaal hielp, waarbij ze liever door het water ging dan de overtocht via de brug te riskeren.
Aan de overkant gekomen streken de 2 mannen neer bij Paddy Fisher.
Luitenant Cray nam het risico wel en keerde terug over de brug in plaats van door het water en ging zelfs nog een keer dezelfde weg terug om de soldaat te zoeken die soldaat Wright voor dood had achtergelaten. Luitenant Cray kon hem niet vinden en keerde weer terug over de brug, ditmaal zelfs niet eens gebukt. Plots klonk er een geweerschot en Luitenant Cray ging neer. Soldaat Wright sprong op, rende naar de overkant van de brug en sleepte hem naar de eerstehulppost.

Toen soldaat Wright terugging naar Paddy Fisher, hoorde hij een Forward Observation Officer van de Britse artillerie schreeuwen om een artillerieaanval. De eerste granaat die daarvan insloeg was veel te kort afgesteld en doodde Paddy Fisher.
Paddy Fisher sneuvelde dus door eigen vuur.

Familieachtergrond

Patrick was de zoon van Mr. en Mrs. James Dennies Fisher en de echtgenoot van Marjory Annie Fisher, uit Alderton, Suffolk. Een militair dossier suggereert dat hij in het zuiden van Ierland geboren was.

In september 1939 werkte Patrick Fisher, geboren op 5/8/1919, als Cowman en woonde op 42 Bawdsey Road, Alderton, Deben District, Suffolk in het huishouden van John en Winifred D Garnham. John is geboren op 22/4/1907 en was veehouder op een boerderij. Winifred is geboren op 8/5/1906. Ze schijnen drie kinderen bij zich te hebben gehad, hoewel hun namen niet bekend zijn gemaakt.

Patrick trouwde in 1940 met Marjory A. Cowling in Deben District. Hij wordt daar echter weergegeven als Frederick P. Fisher.

Marjory was de dochter van James Frederick Cowling en Annie Gibson die in oktober 1919 in Woodbridge District waren getrouwd. Annie woonde toen in Alderton en James in Horsford, Norwich.

In 1901 woonde James F. Cowling in Dog Street, Horsford, St Faiths, Norfolk. Hij was geboren op 16 juni 1892 in St Faith’s, Norfolk en woonde in het huishouden van Albert en Edith Howe. Hij werd beschreven als de zoon van Albert. Albert Howe was in 1895 getrouwd met Edith Catherine Cowling in St Faith’s, Norfolk. Albert was in 1868 geboren in Horsford en was metselaar, terwijl Edith in 1870 was geboren in Drayton, Norfolk. In het huishouden waren twee oudere kinderen met de naam Cowling, waarvan James de oudste was, en vier jongere kinderen met de naam Howe, dus het lijkt erop dat de twee oudere kinderen werden geboren voordat Albert en Edith trouwden. De vier jongste werden geboren in Horsford.

James F. Cowling (dienstnummer K7419) meldde zich op 19/7/1910 bij de Royal Navy. Hij tekende voor 12 jaar. Hij was aanvankelijk een Stoker Klasse II en werd op 4/8/1911 bevorderd tot Stoker Klasse I. Tussen verschillende periodes op HMS Pembroke II en I (wat de naam was voor de walinrichting van Chatham) diende hij op HMS Antrim van 17/2/1911 tot 4/8/1911, daarna HMS Diamond tot 21/10/1911. Hij was op HMS Forte van 9/12/1911 tot 4/6/1913, zij het met twee korte periodes van verlof. Hij was een HMS Forward van 16/7/1913 tot 20/4/1915 en opnieuw van 25/5/1915 tot 14/8/1916. Hij diende op HMS Blenheim (Colne) van 15/8/1916 tot 31/3/1918 gevolgd door HMS Egmont (Colne) van 1/4/1918 tot 13/11/1918. Daarna schijnt hij tot zijn ontslag op 18/7/1922 op verschillende walinrichtingen gestationeerd te zijn geweest.

Het is niet bekend hoe hij Annie Gibson ontmoette, maar in de tweede helft van 1919 was hij gestationeerd op HMS Tyne (Northolt).

Annie Gibson werd op 13/1/1895 geboren als dochter van William en Alice Gibson in Alderton, Suffolk. In 1911 woonde ze bij haar ouders in Alderton. William was arbeider op een boerderij. Tien van hun kinderen in de leeftijd van 6 tot 31 jaar waren aanwezig, allemaal geboren in Alderton. Een kleinkind van 1 jaar was ook aanwezig. De drie oudste jongens waren arbeider op een boerderij en de twee oudste meisjes, waaronder Annie, waren hulp in de huishouding.

James en Annie Cowling kregen zeven kinderen, allemaal geboren in het district Woodbridge, van wie Marjorie de oudste was:
Marjorie A. 5/8/1920, Edgerton R. 19/7/1922, Gerald N. 27/9/1924, Albert G. 21/5/1926, Eileen J. 1929, Lilian K. 1929 en Audrey J. E. 7/8/1934.

James, Annie en Marjorie Cowling kwamen niet voor in het register van juni 1921, hoewel James toen nog bij de marine zat.

In 1939 woonden James en Annie in 3 Council House, Alderton, Deben district, Suffolk. James werkte als Warriner op een boerderij. Alle zeven kinderen waren aanwezig. Marjorie werd vermeld als “Arbeidsongeschikt”. De twee oudste jongens waren landarbeiders. Er werd aangegeven dat Marjorie later trouwde met iemand die Fisher heette en dat Audrey trouwde met iemand die Broyd heette.

Na hun huwelijk kregen Patrick en Marjorie Fisher in 1941 een tweeling in het Deben district, Margaret A. Fisher en Mary K. Fisher. Helaas stierven beiden kort na de geboorte.

Blijkbaar leed Marjorie aan epilepsie die verergerd werd door de zwangerschap, gevolgd door het verlies van haar kinderen en daarna haar man. Dit veroorzaakte een verslechtering van haar geestelijke gezondheid die haar de rest van haar leven zwaar heeft getroffen.

Marjorie Annie Fisher, geboren 5/8/1920, stierf op 8/11/1981. Ze woonde in Ipswich en werd beschreven als van St Audreys Hospital Melton, Woodbridge, Suffolk.

Bronnen en credits

Van de FindMyPast website: Burgerlijke en parochiële geboorte-, huwelijks- en overlijdensregisters; Engelse volkstelling en registers uit 1939; militaire registers, kieslijsten
Suffolk Regiment Oorlogsdagboek
Wikipedia en Friends of the Suffolk Regiment websites voor informatie over het regiment
“Doorvechten naar Hitler’s Duitsland” ( “Fighting Through to Hitler’s Germany”) door Mark Forsdike
Hulp van Kerry Marie Steff, de achternicht van Marjory Fisher.

Research Elaine Gathercole

  

Lees verder

volg ons op

e-mail: overloonwarchronicles@gmail.com
correspondentieadres:
Holthesedijk 2 a, 5825JG Overloon

Kvk nummer: 83346422
Banknummer: NL04 RBRB 8835 3869 69
t.n.v. Stichting Overloon War Chronicles
BIC / SWIFT code  RBRBNL21

©2021 Overloon War Chronicles